In zuiverheid leven
Birgit Dukers - Thomas Coomans en Anna Bergmans (red.), ‘In zuiverheid leven’, Het Sint-Agnesbegijnhof van Sint-Truiden. Het hof, de kerk, de muurschilderingen [Relicta Monografieën 2] (Brussel: Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, 2008) 480 p. ISBN 978-90-7523-000-0. 60,00€
Het tweede deel in de serie Relicta Monografieën van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed is gewijd aan het Sint Agnesbegijnhof in Sint Truiden, één van de dertien Vlaamse begijnhoven, die door UNESCO zijn uitgeroepen als werelderfgoed.
Het begijnhof in Sint Truiden is vooral bekend vanwege de fraaie laatmiddeleeuwse muurschilderingen in de begijnhofkerk. De stichting vond plaats in 1258 en de gemeenschap werd in 1798 door de Fransen opgeheven. Vandaag de dag resteert, behalve de kerk, ook een groot deel van de begijnenwoningen.
Het imposante boekwerk is de weerslag van een interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek naar dit begijnhof, zowel op historisch, kunsthistorisch als bouwhistorisch gebied. Aan het onderzoek werkte een grote groep wetenschappers mee, waardoor het begijnhof vanuit verschillende hoeken belicht kon worden. Het resultaat mag er wezen; 450 pagina’s prettig leesbare tekst, per thema gerangschikt en geïllustreerd met een grote hoeveelheid kleur- en zwart-wit afbeeldingen. Achter ieder hoofdstuk is er een notenapparaat, wat het nalezen van verwijzingen makkelijk maakt.
Het boek begint met een inleidend hoofdstuk waarin de achtergrond van het onderzoek wordt toegelicht en de opbouw van het boek besproken. Men neemt een voorproefje op de thema’s die in het boek behandeld zullen worden en legt de uitgangspunten van het onderzoek uit. Omdat bij de bescherming van de groep Vlaamse begijnhoven als UNESCO-erfgoed geen individuele toelichting van verschillende begijnhoven gemaakt werd, wil dit boek verder gaan en een specifieke wetenschappelijke onderbouwing geven voor de bescherming van het Sint Agnesbegijnhof in Sint Truiden.
Het tweede hoofdstuk, van de hand van Hanne van Herck, beschrijft de ontwikkelingen binnen de gemeenschap in Sint-Truiden in relatie tot de algemene ontwikkelingen in de begijnenbewegingen vanaf de dertiende tot de achttiende eeuw en in relatie tot historische gebeurtenissen in en rond Sint-Truiden. Dit geeft een goede verklaring voor perioden van bloei en perioden van verval van de gemeenschap. De historische ontwikkeling wordt gevolgd door een uiteenzetting over de gang van zaken op de begijnhof; hoe was de gemeenschap georganiseerd, op welke wijze beleefden de begijnen hun spiritualiteit en hoe zag hun dagritme eruit.
Het derde hoofdstuk, geschreven door Thomas Coomans, gaat in op de geschiedenis van het begijnhofcomplex na de opheffing in 1798. Het begijnhof en de kerk kwamen toen in privébezit en raakten steeds meer in verval. In 1860 werden onder een witkalklaag op de binnenwanden van de kerk middeleeuwse muurschilderingen aangetroffen, waardoor de kerk in de aandacht kwam te staan. Het zou tot 1933 duren voordat het complex beschermd werd als monument en men tot restauratie van de kerk over kon gaan. Historische foto’s uit de jaren dertig geven een goed beeld van de toestand vóór en na de restauratie. De kerk werd ingericht als museum en in 1970-1981 nogmaals gerestaureerd.
In het vierde hoofdstuk gaat Marc Laenen in op de structuur en bebouwing van het begijnhof. Hierbij komt de landschappelijke context aan bod en de ontwikkeling van het complex door de eeuwen heen. Vervolgens worden de verschillende profane gebouwen beschreven; de verschillende typen woonhuizen in vakwerk- en steenbouw, maar ook functionele gebouwen zoals de portierswoning en de infirmerie. De beschrijving van de gebouwen wordt geïllustreerd door foto’s en fraaie (bouwhistorische) documentatietekeningen. Een overzichtstekening van de huidige toestand van het begijnhof met de situering van de besproken gebouwen ontbreekt echter. Dit zou veel verhelderen voor de lezer die het begijnhof nog niet bezocht heeft.
In hoofdstuk vijf gaat geoloog Roland Dreesen in op de verschillende soorten natuursteen die in het begijnhofcomplex zijn toegepast. Dit is vooral bouwhistorisch gezien erg nuttig voor de vergelijking met andere bouwwerken in en rondom Sint-Truiden en voor de datering van de toepassing van bepaalde steensoorten. Het hoofdstuk vormt een inleiding op hoofdstuk zes, waarin Thomas Coomans de bouwgeschiedenis van de begijnhofkerk uit de doeken doet. Door middel van bouwhistorisch en dendrochronologisch onderzoek heeft men de complexe bouwgeschiedenis van de kerk ontrafeld en deze wordt op heldere wijze beschreven en geïllustreerd, onder andere door reconstructietekeningen van de belangrijkste bouwfasen.
In hoofdstuk zeven komen de bijzondere muurschilderingen van de begijnhofkerk aan bod. Anna Bergmans beschrijft deze schilderingen niet alleen, maar gaat ook in op de functie binnen de kerk en de betekenis van de voorstellingen voor de begijnen. Hierbij gebruikt ze diverse andere iconografische bronnen om een bredere context te scheppen. Als vervolg hierop wordt in hoofdstuk acht door Mireille Madou een analyse en interpretatie gegeven van de afgebeelde kleding in de vroegzestiende-eeuwse muurschilderingen.
Hoofdstuk negen is gewijd aan de twee grote restauraties van de muurschilderingen, die in 1934 en 1972-74 / 1982 werden uitgevoerd, met verschillende uitgangspunten en restauratieopvattingen. De muurschilderingen zijn echter niet het enige wat het interieur van de kerk te bieden heeft. In hoofdstuk tien beschrijft Leon Smets de inboedel van de kerk, waarbij de inrichting van de kerk (voor zover bekend) door de eeuwen heen wordt meegenomen.
Het boek wordt besloten met een achttal bijlagen, waarin uitgebreide bronnen aan bod komen, te weten een chronologisch overzicht van de geschiedenis van het begijnhof, een transcript van stichtingsakten en statuten, een lijst van begijnen vanaf de dertiende eeuw, transcripties van zestiende- en zeventiende-eeuwse bouwrekeningen en de verkoopakten uit 1799, een inventaris van het kunstbezit, een overzicht van grafschriften op zerken van het kerkhof en tenslotte een overzicht van de dendrochronologische rapportages. Aangevuld met een uitgebreide bibliografie, samenvattingen in Frans en Engels en registers van persoons- en plaatsnamen, is het boekwerk met recht compleet te noemen.
De monografie over het Sint Agnesbegijnhof in Sint-Truiden is een plezier om te lezen; het is een wetenschappelijke publicatie, doch ook toegankelijk voor de minder gespecialiseerde lezer. Door de multidisciplinaire aanpak is een mooi totaalbeeld geschapen van dit boeiende complex, versterkt door de vele afbeeldingen en tekeningen van hoge kwaliteit. Het is jammer dat de ietwat saaie kaft, met muisgrijze randen, weinig eer doet aan de rijke schat aan informatie die erin gebonden is.
Inhoudelijk weet het boek zijn doel te bereiken door de individuele kwaliteiten en bijzonderheden van dit begijnhof duidelijk uiteen te zetten, al ontbreekt een vergelijking met andere Vlaamse begijnhoven. Dit laatste zou een beter beeld kunnen geven van de specifieke bijzonderheden van deze begijnhof ten opzichte van de andere door UNESCO beschermde begijnhoven. Maar wellicht kan dit aspect na toekomstig onderzoek naar die complexen beter belicht kan worden. De andere twaalf UNESCO-begijnhoven verdienen in ieder geval de zelfde grondige en multidisciplinaire onderzoeksaanpak als het Sint Agnesbegijnhof.