Verzamelde oudere berichten (2008)
1 IN MEMORIAM HUUB VAN BAVEL O.PRAEM.
2008-12-10
Op 1 juni 2008 overleed in het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven ten gevolge van complicaties na een geslaagde hartoperatie Huub van Bavel, Norbertijn van de Abdij van Berne. Hij werd geboren in Ginneken op 4 juli 1923. Na zijn priesterwijding was hij op velerlei pastoraal gebied actief, maar hij profileerde zich vooral als historicus met een uitgesproken specialisatie in het archiefwezen en kennis van antiek. Hij studeerde aan de Rijksarchiefschool in Den Haag en behaalde het rijksdiploma Wetenschappelijk Archiefambtenaar in 1967. Gedurende 10 jaar was hij archivaris van de Bossche Godshuizen en van 1962 tot aan zijn dood archivaris van de Abdij van Berne. Hij was zeer erudiet en kritisch. Hij kende het abdijarchief tot in de finesses en was velen met aimabele bereidwilligheid van dienst.
Huub van Bavel was lid van de Historische Commissie van de Praemonstratenser Orde en een van de stuwende krachten achter de Werkgroep voor Norbertijner Geschiedenis in de Nederlanden. Hij publiceerde o.a. in Analecta Praemonstratensia en het abdijtijdschrift Berne. Als zijn hoofdwerk geldt de Regesten van de Abdij van Berne tot het jaar 1500, uitgegeven in twee banden: 1134-1400 (Heeswijk 1984) en 1400-1500 (Heeswijk 1990). Ook werkte hij mee aan de uitgave van het Mirakelboek van de Bossche Sint Jan, verschenen in de Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland, uitgegeven door de Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg 1978.
Huub van Bavel was een trouw en enthousiast lezer van Signum en actief tot aan zijn opname in het ziekenhuis. Het bestuur en de archiefcommissie van de abdij, waarvan Huub van Bavel voorzitter was, beraden zich over de vraag hoe het levenswerk van Huub van Bavel geconserveerd en gecontinueerd kan worden.
Redactie
2 NIEUWE WEBSITE MEMORIA
2008-12-10
Onlangs verscheen het eerste nummer van de online nieuwsbrief en de website Medieval Memoria Research in the Low Countries (MMR, http://mmr.let.uu.nl/).
Meer informatie ook te verkrijgen bij: Charlotte.Dikken@let.uu.nl
Redactie
3 NIEUWE REEKS: MIDDELEEUWSE MONASTIEKE TEKSTEN
2008-12-10
Onder redactie van Krijn Pansters en Guerric Aerden ocso
Uitgegeven bij Uitgeverij DAMON, postbus 2014, 6020 AA Budel (www.damon.nl)
De reeks Middeleeuwse Monastieke Teksten (MMT) beoogt wetenschappelijk verantwoorde Nederlandse vertalingen van bronteksten uit de hoge en late middeleeuwen (1100-1500) uit te geven. Zij bieden ervaringsgerichte theologie en spiritualiteit vanuit een christelijke monastiek-reguliere context en zijn dus niet louter speculatief of rationeel van aard.
De teksten reflecteren de voortdurende gerichtheid op God in oefening en dank (bijbellezing, meditatie, gebed en contemplatie), de continuïteit van het monastieke leven, en het zielsvermogen dat contemplatie en mystieke ervaring mogelijk maakt. Deze teksten hebben een band met het monastieke leven, al dan niet in zijn ruimere betekenis (ruim in de zin van semi-contemplatief of semi-religieus). Vanuit hun ervaringsgerichtheid dienen de teksten ook de mens van vandaag aan te spreken. Daartoe zijn ze uitgerust met verhelderende inleidingen en annotaties. De Nederlandse vertalingen van de bronteksten dienen aantrekkelijk en helder te zijn. Vertalers worden desgewenst bijgestaan door neerlandici.
Manuscripten in te dienen bij: Dr. K. Pansters, Franciscaans Studiecentrum, Faculteit Katholieke Theologie, kamer 917B, Heidelberglaan 2, 3584 CS Utrecht (K.Pansters@titusbrandsmainstituut.nl).
Redactie
4 NIEUW PROMOTIEPROJECT: CRONIKEN VAN DER DUYTSCHER OIRDEN
2008-12-10
Sinds enkele maanden wordt er aan de Fryske Akademy in Leeuwarden een promotieonderzoek uitgevoerd naar de zogenaamde ’Cronike van der Duytscher Oirden’, ook wel bekend als de ’Jüngere Hochmeisterchronik’ of ’balijekroniek’. De uitvoering is in handen van Rombert Stapel, sinds kort redactielid van Signum, onder begeleiding van Signumleden prof.dr. Hans Mol en dr. Antheun Janse. Behalve op de Fryske Akademy heeft Rombert Stapel ook een werkplek op de Universiteit Leiden.
De ’Cronike van der Duytscher Oirden’ is een Middelnederlandse kroniek over de jongste van de drie grote geestelijke ridderorden: de Duitse Orde. De tekst werd geschreven in het bisdom Utrecht vlak voor of na 1490. De schrijver waswaarschijnlijk een priesterbroeder of een secretaris van de landcommandeur. Recent is bekend geworden dat er niet één, maar drie volledige handschriften bewaard zijn gebleven in archieven in Wenen, Utrecht en Gent. Een mogelijk vierde exemplaar lag ten grondslag aan de editie van A. Matthaeus uit 1710.
De tekst bevat een uitgebreide proloog waarin de geschiedenis van de orde wordt herleid tot illustere Bijbelse voorgangers, zoals de Makkabeeën. Op handige wijze probeert de auteur de lezer ervan te overtuigen dat het Duitse hospitaal op de berg Sion in Jeruzalem - in tegenstelling tot de werkelijke situatie - wel degelijk ouder was dan de Orde van Sint Jan, die eveneens in Utrecht was gevestigd. Daarna volgt de geschiedenis van de orde aan de hand van beschrijvingen van de verschillende hoogmeesters, tot de dood van Lodewijk van Erlichshausen in 1467. Telkens volgen op deze beschrijvingen samenvattingen van de privileges die door pausen en keizers gedurende de regeerperiode van de desbetreffende hoogmeester aan de orde zijn geschonken. Ook zijn beschrijvingen van de koningen van Jeruzalem toegevoegd. Tenslotte volgt een lijst met ordebezittingen in Pruisen en Lijfland, een lijst van de huizen in de balije Utrecht (inclusief korte beschrijving), en de levensbeschrijvingen van de landcommandeurs van Utrecht: eindigend met Johan van Drongelen (1469-1492). Alle beschrijvingen van de hoogmeesters, landcommandeurs en koningen van Jeruzalem zijn geflankeerd door heraldische wapens.
De plaats en periode waarin de kroniek is geschreven zijn erg interessant. De Duitse Orde had in de vijftiende eeuw veel land in de Baltische regio verloren aan de Pools-Litouwse vorsten en kende de facto geen heidense vijanden meer. Het bestaansrecht van de orde stond dus sterk onder druk. Verder is de kroniek een van de zeer weinige historiografische werken van de Duitse Orde die buiten het kernland van de orde (Pruisen en Lijfland) is geschreven. De tekst biedt ons dus een unieke mogelijkheid om te onderzoeken hoe de broeders in een ’perifere’ provincie omgingen met de overgangsfase waarin de orde zich op dat moment bevond.
Het doel van het onderzoek is het produceren van een (digitale) editie, inclusief een uitgebreide analyse van de handschriften, de tekst, de bronnen en de ontstaansgeschiedenis. Bijzondere aandacht gaat verder uit naar de heraldische aspecten van de kroniek en naar de plaats van de tekst in de Noord-Nederlandse historiografie van de late vijftiende eeuw. Ook de rol van de mogelijke opdrachtgever (Johan van Drongelen) binnen die historiografie zal verder worden onderzocht. De voltooiing van het project staat gepland voor 2012.
Zie de website: http://arts.leidenuniv.nl/history/stapel.jsp
Of mail: rstapel@fryske-akademy.nl
Rombert Stapel
5 DE LEIDSE BOUWHISTORIE: ACHTTIENDE SYMPOSIUM VAN DE CONTACTGROEP SIGNUM
2008-09-25
Leiden, 8 november 2008
Voor de achttiende maal organiseert de contactgroep Signum een symposium, dat zal plaatsvinden op zaterdag 8 november in Leiden. Er is dit jaar voor gekozen om één stad centraal te stellen met een rijk cultureel erfgoed met middeleeuwse structuren, monumentale bebouwing uit verschillende periodes en een rijk archeologisch bodemarchief. Het zwaartepunt van het symposium ligt op thema’s uit de Leidse bouwhistorie. De relatief jonge wetenschap van het bouwhistorisch onderzoek heeft als voornaamste doelen het signaleren, documenteren, analyseren en waarderen van historische gebouwen, complexen en stedelijke structuren, waardoor de waarden en betekenissen van objecten verhelderd worden. De gegevens die daarbij van belang zijn, worden in de eerste plaats aangereikt door een bouwwerk of structuur en de onmiddellijke omgeving daarvan. Op 8 november zullen kenners van de Leidse bouwgeschiedenis aandacht schenken aan enkele belangrijke Leidse gebouwen, zoals het Catharinagasthuis en de Hooglandse Kerk. Ook zullen andere, meer algemene aspecten van de religieuze geschiedenis van de stad worden belicht. De traditionele excursie na de lunch bestaat dit jaar uit een wandeling door middeleeuws Leiden, waarbij de Waalse kerk (het voormalige Catharinagasthuis) en de Hooglandse kerk bezocht worden. Het symposium vindt plaats in zaal 147 van het Lipsiusgebouw, het onderkomen van de faculteit Geesteswetenschappen aan de Cleveringaplaats 1 in de binnenstad van Leiden.
Programma
09.30 Ontvangst met koffie/thee
10.00 Opening door dagvoorzitter Dirk J. de Vries (Leiden)
10.10 Jan Dröge - Het Catharinagasthuis
10.50 Dirk de Vries - IHS-symboliek op gebouwen
11.10 Koffie/thee
11.30 Th. Coomans - De Hooglandse Kerk
12.10 Lunch
13.00 Wandeling door Leiden
14.45 Koffie/thee
15.00 Ledenvergadering Contactgroep Signum
15.20 Reindert Falkenburg - De huiskamer als spiegel van de ziel
16.00 Edwin Orsel - Breestraat 95 in beeld
16.20 Slotdiscussie en afsluiting
16.45 Borrel
Voor leden van Signum bedragen de kosten voor deelname 20 euro, studenten betalen 15 euro. De kosten kunnen ter plaatse contant worden voldaan. Belangstellenden kunnen zich opgeven bij de secretaris van Signum (Hildo van Engen, Veembroederhof 135, 1019 HD Amsterdam, e-mail: hildo@bkvu.nl.
Over de sprekers:
drs. Jan Dröge studeerde enkele jaren bouwkunde aan de TU Delft, voltooide de studie architectuurgeschiedenis aan de Universiteit Leiden en is in die stad gevestigd als particulier bouwhistoricus die onder meer onderzoek verricht aan het Catharinagasthuis en de Pieterskerk aldaar.
prof. dr. Dirk J. de Vries is coördinator bouwhistorisch onderzoek bij de RACM Zeist, bijzonder hoogleraar bouwhistorie bij de Opleiding Kunstgeschiedenis aan de Universiteit Leiden en hoofdredacteur van het Bulletin KNOB.
prof. dr. Thomas Coomans de Brachène verrichtte onderzoek aan religieuze gebouwen in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, werkte voor het KADOC te Leuven en is thans hoogleraar architectuurgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel.
prof. dr. Reindert L. Falkenburg is hoogleraar oude beeldende kunst bij de Opleiding Kunstgeschiedenis van de Universiteit Leiden en legt zich onder meer toe op beeldbronnen van laatmiddeleeuwse devotie.
ir.ing. Edwin Orsel studeerde bouwkunde aan de HTS in Groningen en de TU in Delft en werkte voor verschillende bureaus. Tegenwoordig is hij bouwhistoricus bij het Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Leiden.
Bestuur
6 HERMAN LAMBOOIJ GEPROMOVEERD OP ABTENKRONIEKEN VAN SIBRANDUS LEO
2008-07-22
Op 17 juni 2008 promoveerde Herman Th. M. Lambooij (1930) te Leiden op een dissertatie getiteld Sibrandus Leo en zijn abtenkronieken van de Friese premonstratenzerkloosters Lidlum en Mariëngaarde. Hij bezorgde een nadere studie, een uitgave en een vertaling van de twee tekstversies van deze zestiende-eeuwse norbertijnse kronieken. Zijn Leids proefschrift verschijnt voor het brede publiek als deel 111 van de reeks Middeleeuwse Studies en Bronnen bij de Hilversumse uitgeverij Verloren. Als promotoren traden de hoogleraren Hans Mol en Ulrich Leinsle O. Praem op.
Met dit doctoraat toont Herman Lambooij zich opnieuw de kenner bij uitstek van de premonstratenzer historiografie van Westlauwers Friesland. Hij was immers de bezieler achter de in 2001 verschenen editie en vertaling van vijf abtenlevens van het Friese klooster Mariëngaarde. Onder de titel Vitae Abbatum Orti Sancte Marie leverde hij met zijn latere promotor Hans Mol niet alleen een puike editie en vertaling, maar tevens enkele grondige thematische studies op basis van deze voor de Friese geschiedenis belangrijke bronnen. In de aanloop tot deze eerste bronnenpublicatie organiseerden beiden, samen met Paul Noomen, verschillende studiedagen.
Wij wensen de kersverse doctor veel succes met zijn onderzoek naar de historiografie in religieuze instellingen en de waterstaatkundige geschiedens. Wij hopen binnenkort op deze webpagina’s een bespreking van zijn magnum opus te kunnen brengen.
Redactie
7 KARTUIZER SYMPOSIUM EN BOEK
Ordo pre ceteris commendatus. Geestelijke hervormingen in de late middeleeuwen in de Nederlanden onder invloed van de kartuizerorde
2008-07-22
Sint-Jansbergklooster, Halen (BE), donderdag 18 september 2008
organisatie vzw Cartusiana, vzw Vrienden van het Sint-Jansbergklooster
onder de hoge bescherming van Dom Marcellin Theeuwes, Prior-Generaal van de Kartuizerorde
dagvoorzitter: Tom Gaens (vzw Cartusiana); moderatoren: Prof. Dr. Geert Claassens (K.U. Leuven); Dr. Wim Francois (K.U. Leuven)
Programma
- Prof. Dr. Paul Trio (K.U. Leuven, BE). De relatieve beslotenheid van de laatmiddeleeuwse kartuis. Een onderzoek naar de contacten met de buitenwereld aan de hand van de Brugse vestigingen
- Drs. Frans Gooskens (Breda, NL) Anselmus Fabri van Breda. Het verband tussen curialen, kartuizers en de stichting van apostelhuizen
- Prof. Dr. Geert Claassens (K.U. Leuven, BE) Ende gaet inder sartroeysen ordine. De kartuizers en de Catharina van Siena-cultus in de Lage Landen
- Dr. Hildo van Engen (Streekarchief Land van Heusden en Altena, Heusden, NL) Dionysius de Kartuizer en de tertiarissen van het Kapittel van Zepperen
- Dr. Pieter Mannaerts (Aspirant FWO-Vlaanderen, OE Musicologie. K.U.Leuven, Alamire Foundation, BE) In hoc praecedunt Carthusienses. Radulphus de Rivo, het kapittel van Windesheim en de kartuizer liturgie
- Prof. Dr. Marie-Elisabeth Henneau (Universite de Liege, BE) Réformes chez les cisterciennes du diocèse de Liège au 15e siècle: entre Vita apostolica et Devotio moderna
- Dr. Rudolf van Dijk O.Carm. (Titus Brandsma Instituut, Nijmegen, NL) Tussen kartuizers en cisterciënzers. De invloed van Geert Grote op de innerlijke hervorming in de Orde van Citeaux.
Overige auteurs
- Prof. Dr. Rob Faesen s.j (K.U. Leuven, Ruusbroecgenootschap UA, BE) Ruusbroec te gast bij zijn vrienden in de kartuis. Hoe reageerden de kartuizers van Herne op de Eckhart-schok?
- Tom Gaens & Samuel Lucas (vzw Cartusiana, BE) Le clergé liégeois comme lien entre les chartreux et la réforme monastique dans le diocèse de Liège
- Drs. Frans Hendrickx (vzw Cartusiana, Ruusbroecgenootschap UA, BE) De brieven van Geert Grote aan de Arnhemse kartuizer Mathias de Tyla
- Dr. Krijn Pansters (vzw Cartusiana, Franciscaans Studiecentrum, Utrecht, NL) Cor, cella, claustrum, ecclesia. Denis the Carthusian (1402/1403-1471) on Inner Reform
- Prof. Dr. Kees Schepers (Ruusbroecgenootschap UA, BE) Die heilige carthuser Peter van Leyden in de Arnhemse mystieke preken
- Dr. José van Aelst (Universiteit Utrecht, NL) Suso’s Honderd Artikelen in bewerking bij de kartuizers
Redactie
8 HET FRANCISCAANS STUDIECENTRUM STELT ZICH VOOR
2008-07-22
Het Franciscaans Studiecentrum voor spiritualiteit, theologie en geschiedenis (FSC) is een wetenschappelijk instituut. Wij doen onderzoek naar de spiritualiteit van Franciscus en Clara van Assisi, de doorwerking en uitwerking ervan binnen de verschillende families van volgelingen van Franciscus en Clara, en de invloed ervan op de theologiebeoefening in de zogeheten ’Franciscaanse School’.
Hierbij zijn wij vooral geïnteresseerd in de mogelijkheden om in onze eigen tijd vanuit deze spiritualiteit te leven en theologie te beoefenen. Omdat ons instituut is opgericht door de drie takken van de orde van de minderbroeders in Nederland, de minderbroeders-franciscanen, de minderbroeders-kapucijnen en de minderbroeders-conventuelen, besteden wij ook aandacht aan de (geschiedenis van de) franciscaanse spiritualiteit in de Nederlanden.
Ons instituut heeft ook een eigen publicatiereeks, Scripta Franciscana. Hierin verschijnen publicaties van de medewerkers van ons instituut maar ook van anderen. Voor gekwalificeerde onderzoekers bestaat de mogelijkheid onderzoek door het FSC te laten financieren.
Wij treden naar buiten door wetenschappelijke en vakpublicaties, het organiseren van studiedagen en het houden van lezingen. Bovendien laten wij graag een beroep op ons doen voor samenwerking met verwante instituten en ook voor vormingsactiviteiten binnen de grote franciscaanse familie.
Als instituut zijn wij verbonden met de Faculteit Katholieke Theologie (FKT) te Utrecht. Hier heeft het FSC een bijzondere leerstoel. Dit maakt het mogelijk om bij het FSC promotieonderzoek te doen. Op ons eigen vakgebied worden colleges gegeven in het master-programma van de FKT. Dit college is open voor niet-studenten. Ook dragen wij mede verantwoordelijkheid voor de algemene colleges spiritualiteit, in de vorm van een algemene inleiding in de spiritualiteit en een minor christelijke spiritualiteit. De minor christelijke spiritualiteit is ook open voor niet-studenten.
Stafleden van het FSC zijn prof.dr. Gerard Pieter Freeman, dr. Jan van den Eijnden, dr. Krijn Pansters en dr. Willem Marie Speelman. Toegevoegde stafleden zijn dr. Hubert Bisschops en drs. Jan Sloot
Enkele voorbeelden van recente publicaties:
- H.J. Bisschops, Franciscus van Assisi: mysticus en mystagoog (Assen 2008)
- J. van den Eijnden, ’Franziskus und der Heilige Geist. Die Christusnachfolge des Franziskus neu betrachtet’, in: Wissenschaft und Weisheit 70 (2007), 186-196
- G.P. Freeman, (red.), Elisabeth van Thuringen: we moeten de mensen blij maken (Nijmegen 2007)
- K. Pansters, ’Didactiek en dynamiek: ’voortgaan in deugden’ in de geschriften van de Moderne devoten’, in: Trajecta 16 (2007), 311-334.
- W.M. Speelman, ’Het lichaam en zijn omgeving. Bijdrage aan de franciscaanse milieuspiritualiteit’, in: C. Elzinga e.a. (red.), Eenvoudig verbonden. Bijdragen aan franciscaanse milieuspiritualiteit (Nijmegen 2007), 130-151.
Contact: Franciscaans Studiecentrum, FKT, kamer 917B, W.C. van Unnikgebouw, Heidelberglaan 2, 3584 CS Utrecht, tel. 013 466 3818
info@franciscaans-studiecentrum.nl
Krijn Pansters
9 14E MEDIËVISTENDAG: NORM EN AFWIJKING, REMEDIE EN REPRESSIE. DE AANPAK VAN HET DEVIANTE IN DE MIDDELEEUWEN
2008-07-22
De 14e Mediëvistendag (de jaarlijks door de Onderzoekschool Mediëvistiek en de Vlaamse Werkgroep Mediëvistiek georganiseerde ontmoetingsdag voor Nederlandse en Vlaamse mediëvisten) vindt ditmaal plaats aan de KU Leuven Het initiatief berust bij de VWM en in het bijzonder bij de Leuvense collega’s prof. dr. Jean Goossens, dr. Brigitte Meijns en prof. dr. Paul Trio.
Nadere informatie bij dr. Brigitte Meijns, Katholieke Universiteit Leuven, e-mail brigitte.meijns@arts.kuleuven.be of bij het secretariaat van de onderzoeksschool Mediëvistiek.
Redactie
10 PIETER MANNAERTS DOCTOREERT OP HET GREGORIAANS EN DE LITURGIE IN DE TONGERSE O.L.V.-KERK
2008-07-22
Op 28 mei 2008 verdedigde musicoloog Pieter Mannaerts te Leuven zijn proefschrift Een kapittelkerk op de grenslijn. Onder de hoede van de professoren Eugène Schreurs (K.U. Leuven) en Barbara Haggh (University of Maryland) bestudeerde hij het gregoriaans en de liturgie in de O.L.V.-kerk van Tongeren van de tiende tot de vijftiende eeuw. De abstract van de doctoraatsverdediging brengt de krachtlijnen van het onderzoek en de voornaamste resultaten in beeld.
Tongerse gregoriaanse handschriften
De voormalige kapittelkerk van Onze-Lieve-Vrouw in Tongeren, de huidige Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte-Basiliek, bewaart een belangrijke en homogene collectie gregoriaanse handschriften uit de tiende tot de vijftiende eeuw. Het Tongerse Stadsarchief bezit ook een belangrijke collectie gregoriaanse fragmenten uit dezelfde periode.
Onderzoeksopzet
Het opzet van het gevoerde onderzoek was om, via een analytische benadering, het gregoriaans in Tongeren te situeren ten opzichte van het gekende gregoriaanse repertoire. Een belangrijke eerste ontwikkelingsfase van het gregoriaans vond plaats tussen de late zevende en de late negende eeuw, en resulteerde in een onvoltooid proces van ’properization’ (James McKinnon) en in het ontstaan van twee deelrepertoires, de ’ensembles ouest’ en ’est’ (Michel Huglo). Analyse van de Tongerse bronnen leidde tot de conclusie dat het gregoriaans in Tongeren zich op de grenslijn tussen deze beide ’ensembles’ bevindt, wat verklaard wordt door de geopolitieke situering van Tongeren, en, bij uitbreiding, van het middeleeuwse bisdom Luik, en van Lotharingen als een dynamische culturele ’transit zone’.
Analyse van de Tongerse muziekhandschriften
Het gregoriaans in Tongeren werd onderzocht in twee opzichten. Om het als totaliteit te situeren, werd in de eerste plaats een analyse uitgevoerd met betrekking tot de fundamentele ’parameters’ notatie en ’gregoriaans dialect’.Uit de analyse van deze parameters (in concreto de passieletters, de adiastematische en de diastematische neumennotatie, en de melodische en modale kenmerken van het in Tongeren dominante Oost-Frankische dialect) is gebleken dat zowel Oost- als West-Frankische invloeden in het Tongerse gregoriaans zijn terug te vinden. Bovendien is voor beide een continuïteit vast te stellen over de hele periode.
Ten tweede werd een voor de regio van Tongeren representatieve selectie uit de belangrijkste delen van het gregoriaanse repertoire geanalyseerd, afkomstig uit het het mis-, officie- en processierepertoire. De repertoireanalyse bevestigt het patroon dat in de studie van de parameters werd vastgesteld. Terwijl de meeste heiligenofficies verbanden met Oost-Frankische bronnen vertonen, blijkt de meerderheid van de sequensen van West-Frankische oorsprong. Anderzijds zijn uitzonderingen niet uitgesloten, zoals het Vincentius-officie dat wellicht vanuit Saint-Germain-des-Prés naar Tongeren is gekomen, of de kleine groep sequensen geschreven door Notker van Sankt-Gallen. Verder vertonen bepaalde secties uit het repertoire, zoals de officies voor de Tongerse bisschoppen (Maternus in het bijzonder) en een aantal belangrijke processies, een intrinsieke band met Tongeren als stad, doordat ze zowel op ruimtelijk als op intellectueel vlak ’het terrein afbakenen’. Het bouwen van nieuwe stadsmuren vond in de dertiende eeuw in deze officie- en processiegezangen een muzikale tegenhanger.
Tenslotte heeft het repertoireonderzoek nieuwe gegevens opgeleverd die de muzikale rol van het middeleeuwse bisdom Luik verder preciseren. De bronnen in Tongeren bezitten immers een veelgelaagde neerslag van de geschiedenis van het gregoriaans, maar dat betekent niet dat deze bronnen enkel passief weerspiegelen wat elders werd gecreëerd. Het bisdom Luik droeg ook actief bij tot de transmissie van composities van het West- naar het Oost-Frankische deel van Europa en vice versa, zoals het Vincentius-officie of het Agnus Dei Schildbach 86. Bovendien speelde de bestudeerde regio een niet te onderschatten rol in de creatie en verspreiding van nieuw repertoire, zoals de meer bekende officies voor Lambertus en de Drievuldigheid, of de minstens evenwaardige officies voor Servatius, Gertrudis, Maternus of Corpus Christi.
Besluit
Uit het onderzoek kan worden besloten dat de diversiteit en complexiteit van het gregoriaanse repertoire in Tongeren getuigt van de continuïteit van het ’overgangskarakter’ van het bisdom Luik, Lotharingen, en het Rijn-Maasgebied. De variatie aan invloeden en de grote rijkdom van het laatmiddeleeuwse gregoriaanse repertoire in Tongeren en het bisdom Luik getuigen bijgevolg van een muziekcultuur die tussen de tiende en de vijftiende eeuw een bijzondere bloei en een aanzienlijke productiviteit kende. Doorheen de gedetailleerde studie van de algemene parameters en van doelgericht geselecteerde secties van het repertoire, leverde dit onderzoek een bijdrage tot een beter begrip van de muzikale cultuur van deze regio, die openstond voor velerlei invloeden en op haar beurt een ruime weerklank vond. Deze rijke gregoriaanse cultuur vormde aldus de creatieve voedingsbodem voor de ’Frans-Vlaamse’ polyfonie van latere eeuwen.
Redactie
11 VROUWENKLOOSTERS: WORKSHOP ROND HET THEMA GEESTELIJKE VROUWEN IN DE MIDDELEEUWEN
2008-05-06
Van 6 tot en met 9 maart jongstleden vond in Schloss Dhaun, een van oorsprong dertiende-eeuwse burcht in de Eifel, een workshop plaats rond het thema: Ordo und Identität. Geistliche Frauen im Europäischen Mittelalter. De organisatie van deze bijeenkomst berustte bij AGFEM, de Arbeitsgruppe geistliche Frauen im europäischen Mittelalter. Dit verband ontstond in 2004 uit de behoefte van een groep Duitse en Amerikaanse wetenschappers om de ervaringen en resultaten van hun onderzoek naar middeleeuwse religieuze vrouwen uit te wisselen. De organisatie van de bijeenkomst in Dhaun, die mogelijk werd gemaakt door steun van de Alexander von Humboldt Stiftung, was in handen van Alison Beach (College of William and Mary, Williamsburg, Virginia), Gisela Muschiol (Universiteit Bonn), Sigrid Schmitt (Universiteit Trier), Anne Winston-Allen (Southern Illinois University, Illinois) en Letha Böhringer (Stadsarchief Keulen). Aan de workshop werd deelgenomen door een kleine vijftig uitgenodigde personen, die behalve uit Duitsland en de Verenigde Staten afkomstig waren uit Engeland, Italië, Zwitserland, Frankrijk en Nederland. In het kader van een uitwisselingsproject nam ook een aantal Duitse en Amerikaanse studenten deel.
Op het programma stonden sessies over kanunnikessen (met Sabine Klapp (Trier), Gordon Blennemann (Erlangen) en Michel Parisse (Parijs)), cisterciënzerinnen (Nigel Palmer (Oxford), Klaus-Gereon Beuckers (Stuttgart), Constance Berman (Iowa City) en Morgan Powell (Lugano)), bedelorden (Rahel Bacher (Tübingen), Guido Cariboni (Milaan/Brescia), Anne Winston-Allen (Carbondale, Illinois) en Daniel Stracke (Münster)), benedictinessen (James Gertzog (Williamsburg), Albrecht Diem (Syracuse, New York) en Giles Constable (Princeton), en begijnen en zusters (Barbara Baumeister (Augsburg), Letha Böhringer (Keulen), Jennifer Deane (Morris, Minnesota), Elizabeth Makowski (San Marcos, Texas), Vera von der Osten-Sacken (Göttingen), Gerhard Rehm (Kempen), Jörg Voigt (Jena) en ondergetekende). Deze laatste sessie week enigszins af van de andere sessies, omdat het een - in Duitsland ongebruikelijke - zogenaamde ronde tafeldiscussie was, waarbij de toehoorders konden interveniëren. Hier werd goed duidelijk hoe pluriform het begijnwezen in middeleeuws Europa was. Voor de nodige frisse lucht werd een bezoek gebracht aan de restanten van het klooster Disibodenberg, dat vooral bekend is omdat Hildegard van Bingen er is ingetreden, en aan de kerk van het klooster Sponheim, waar rond 1500 Johannes Trithemius abt was. Deze humanist vervulde een belangrijke rol binnen de hervormingsgezinde congregatie van Bursfelde, waarvan ook enkele abdijen in de Nederlanden deel uitmaakten.
Omdat het de uitdrukkelijke bedoeling van de organisatoren was om ook voorlopige onderzoeksresultaten te presenteren en bovendien een laagdrempelige en vrije gedachtenwisseling te stimuleren, is heel bewust afgezien van het samenstellen van een congresbundel. Wel is het de bedoeling dat de bijdragen aan de begijnensessie worden gepubliceerd. In 2009 vindt waarschijnlijk de volgende bijeenkomst van AGFEM plaats, met als thema: Familiebanden, waarbij de wisselwerking tussen vrouwenkloosters en de familie centraal zal staan. Meer informatie over AGFEM is te vinden op de website http://www.agfem.org, waar ook enkele van de presentaties in Dhaun geraadpleegd kunnen worden.
Hildo van Engen
12 FRIESE TESTAMENTEN TOT 1550: EEN METHODOLOGISCHE VERKENNING VAN DE MOGELIJKHEDEN TOT KWANTITATIEVE ANALYSE
2008-05-06
In het kader van de presentatie van lopend onderzoek nodigt de redactie van Signum mensen uit hun onderzoek nader te presenteren. Hieronder volgt de beschrijving van het afstudeeronderzoek van Charlotte van Hout over Friese testamenten tot 1550:
Mijn afstudeeronderzoek wilde ik baseren op Friese testamenten tot 1550 van J.A. Mol en G. Verhoeven [hierna: FT]. Het plan was om het gehele corpus aan middeleeuwse testamenten uit het boek door te spitten, op zoek naar de religieuze schenkingen. Ik wilde bekijken wat er geschonken werd, hoeveel en aan wie, en of er vervolgens verschillen aan te wijzen waren tussen de mannelijke en vrouwelijke schenker. Een brede kwantitatieve analyse was mijn doel; ik hoopte zo patronen te ontdekken in het schenkingsgedrag van mannen en vrouwen. Al vroeg in het onderzoek bleek echter dat ik mijn doelstellingen behoorlijk zou moeten bijstellen.
Mol en Verhoeven geven in de bundel Zorgen voor zekerheid zelf al aan welke problemen men kan tegenkomen bij een kwantitatieve analyse van de Friese testamenten. Zo wordt duidelijk dat de laatste wil in de 16e eeuw niet altijd werd beoorkond; zelfs al hadden we dus alle testamenten uit die tijd, dan nog zou de informatie hiaten bevatten. Verder zijn er in de loop der eeuwen nogal wat testamenten verloren gegaan, en is het mogelijk dat de auteurs er enkele over het hoofd hebben gezien. Mol zegt ook dat het corpus van ca. 300 testamenten die uiteindelijk in de publicatie terecht zijn gekomen, nogal klein is om een kwantitatieve analyse op te baseren.
Ondanks deze niet onaanzienlijke beperkingen wilde ik een poging wagen. Wellicht zou ik toch wat patronen op het spoor kunnen komen, waarop later een hypothese kon worden gebaseerd voor vervolgonderzoek. Ik kwam er echter al vrij snel achter dat het me niet zou lukken om binnen de beschikbare tijd alle testamenten uit het corpus door te nemen. Om praktische redenen heb ik me dus beperkt tot de periode 1501-1535 (testamentnummers 61-140) - een beperking die de zeggenskracht van de onderzoeksresultaten van een kwantitatieve analyse natuurlijk geen goed doet.
Bij het afbakenen van mijn nieuwe onderzoeksgebied stuitte ik bovendien op problemen die Bas de Melker in zijn recensie van de editie van de Friese testamenten ook al noemde. Zoals De Melker beschrijft, hebben Mol en Verhoeven ervoor gekozen om ieder gevonden document een apart nummer te geven in hun publicatie; hierdoor kregen ook incomplete testamenten, legaten en revocaties aparte nummers. Dat betekende dat ik voor de nummers 61 t/m 140 die ik wilde behandelen, eerst moest bekijken of er incomplete testamenten of ’dubbele’ testateurs tussen zaten. Dit bleek inderdaad het geval te zijn: zo testeert onder nummer 114 (1525) Cathryn, weduwe van Juw Dekema, dezelfde vrouw als de Kathryn onder nummer 123 (1528). Deze testamenten vielen beide binnen mijn onderzoeksgebied en heb ik allebei meegenomen; daarbij heb ik opgelet dat ik de testatrice maar eenmaal heb meegerekend. Ik heb in dit geval, en ook bij de andere ’dubbele’ testateurs, geprobeerd om uit te gaan van de definitieve versie van het testament: latere aanvullingen heb ik dus meegenomen, en was er sprake van een revocatie, dan tellen eerdere testamenten of legaten niet mee. De laatste wil van de genoemde Cathryn (Kathryn) illustreert hoe goed ik - vanwege de indeling van het boek - moest opletten bij het afbakenen van mijn onderzoeksgebied. Cathryn testeert namelijk niet alleen in 1525 en 1528 (binnen mijn onderzoeksgebied), maar ook in 1538 (nr. 146). Dit laatste nummer valt buiten mijn gebied, maar moest ik toch meenemen om een compleet beeld te krijgen. Hetzelfde gold voor vijf andere testateurs. Vanwege die latere aanvullingen heb ik dus een aantal ’extra’ testamenten behandeld. Ik heb er tegelijkertijd drie uit de periode 1501-1535 laten vallen. Deze ’testamenten’ van Heer Jelmar, Gabbo Riptema en Bauck, vrouw van Peter [FT 97, 87, 111] bleken namelijk geen volledige testamenten te zijn, maar onderdelen, revocaties of aanvullingen, waarvan de originelen niet in deze publicatie zijn opgenomen.
Na het behandelen van de genoemde problemen ben ik aan de slag gegaan met de testamenten. De resultaten die hieruit voortkwamen, heb ik in tabellen gegoten; ik zou op deze resultaten echter zelf geen vervolgonderzoek baseren. Tijdens het onderzoek ben ik namelijk nog zoveel meer moeilijkheden tegengekomen, dat ik me ben gaan afvragen of een breed kwantificerend onderzoek bij dit onderwerp eigenlijk wel mogelijk is. Deze moeilijkheden heb ik uitgebreid omschreven, waardoor mijn scriptie meer een methodologische verkenning van het onderwerp is geworden dan een sluitend antwoord op mijn oorspronkelijke onderzoeksvraag. Op deze manier heb ik wel heel duidelijk op een rij kunnen zetten wat ik anders zou doen als ik dit onderzoek opnieuw zou uitvoeren, en welke voorwaarden er zitten aan dergelijk onderzoek. Hieronder heb ik de grootste problemen die ik ben tegenkomen nog eens opgesomd.
Problemen met de aard van de schenking
Veel testateurs uit de Friese testamenten tot 1550 schenken geld: eenmalig of structureel, als vergoeding voor een aantal missen, of zonder een expliciete vraag om een tegenprestatie. Aanvankelijk wilde ik bij de geldschenkingen ook naar de waarde van de schenking gaan kijken: schenken mannen grotere bedragen dan vrouwen, of andersom? Hier bleken echter enige haken en ogen aan te zitten. De munteenheden zijn namelijk niet in alle testamenten hetzelfde - sterker nog, alleen al in de periode 1501-1535 kwam ik meer dan 25 muntsoorten tegen. Binnen de tijd die ik had voor mijn scriptie zou ik niet de kans hebben om alles om te rekenen. Het is ook maar de vraag of dat voor alle gevallen mogelijk is. Een mogelijke oplossing die vanuit het Memoria-overleg werd geopperd - het maken van een schaalverdeling voor de munten om zo toch iets te kunnen zeggen over de waarde - bleek achteraf minder bruikbaar dan gedacht. Mijn voornaamste bezwaar tegen het maken van een schaalindeling voor de munten is dat je zo als onderzoeker een (extra) subjectief element toevoegt aan je gegevensverzameling; je verwijdert je in feite van de oorspronkelijke informatie, en mijn bedoeling was juist om zoveel mogelijk bij de originele tekst te blijven. Bovendien zouden met een schaalindeling nog lang niet alle problemen zijn opgelost: de testamenten bleken namelijk vol te staan met bepalingen die het onmogelijk maken om de schenkingen te kwantificeren. Zo schenken sommige testateurs ’zoveel als eerlijk is’ of ’de rest’ aan een religieuze instelling: om welk bedrag gaat het dan? En om hoeveel gaat het als de testateur schenkingen doet ’zoals gewoonlijk in mijn familie’? De precieze waarde van de schenkingen wordt hier impliciet gelaten. Men ging er vanuit dat degenen die het testament tot uitvoering moesten brengen wel zouden weten wat er bedoeld werd - voor de 21e-eeuwse onderzoeker is dit echter allesbehalve duidelijk.
Een andere moeilijkheid die ik tegenkwam tijdens mijn poging tot kwantificeren, had te maken met de verschillende soorten schenkingen die ik tegenkwam. Naast eenmalige schenkingen doen de testateurs ook structurele schenkingen (stichtingen), waarbij ze jaarlijks geld (vaak rente van een landgoed) of goederen schenken aan een religieuze instelling of persoon. In principe zou je voor iedere soort schenking een aparte tabel kunnen maken: één met de eenmalige schenkingen en één met de structurele schenkingen. In die laatste tabel zou dan het bedrag dat per jaar geschonken wordt komen te staan. Bij deze aanpak wordt echter geen rekening gehouden met complexiteit van de structurele schenkingen. Fed, weduwe van Hendrick, schenkt bijvoorbeeld aan de lokale priesters 4 pondematen land gedurende 7 jaar; de rente daarvan moeten ze gebruiken voor haar ’jaardelen’ ende foer die sevende dach ende maenstond. Als die 7 jaar om zijn dan gaat het land ’voor eeuwig’ naar de armen te Bolsward [FT 71]. Deze schenking verandert dus in de loop der tijd, en kan niet zomaar in een tabel gezet worden. Een ander voorbeeld is Tiets, de weduwe van Sasker Heringe die de armen gedurende 5 jaar jaarlijks en heel grau lecken schenkt [FT 104]; anders dan de overige testateurs schenkt zij hier niet voor eeuwig, maar voor een bepaalde tijd. Ook deze schenking zou voor scheve verhoudingen zorgen in een tabel.
Wat betreft de aard van de schenking ben ik tijdens mijn onderzoek nog meer problemen tegengekomen; het zou echter te ver gaan om deze allemaal te noemen. Samenvattend kan ik stellen dat de grootste moeilijkheden te maken hebben met de aard van het testament als een zeer persoonlijk document, en het ’publiek’ voor wie zo’n testament opgetekend is. Testateurs doen gecompliceerde schenkingen waarbij ze verwijzen naar bijvoorbeeld andere testamenten van familieleden of echtelieden, of naar bestaande regelingen waarvan iedereen in de omgeving op de hoogte is. Details worden hierbij impliciet gelaten; degenen die het testament zouden lezen wisten wel wat ermee bedoeld werd. Met een casusonderzoek zou je nu bij dergelijke bepalingen nog een eind kunnen komen: je zou de sociale, culturele, economische positie van die persoon kunnen onderzoeken en alle familiebanden kunnen uitpluizen. Bij het bepalen van de waarde van een schenking kom je dan echter nog in de problemen wanneer een testateur bijvoorbeeld zegt dat het klooster na zijn dood de geleende som geld mag houden [Dit doet Janken, weduwe van Douwa Feddes: ’Item die susteren to Oghencloester bespreke ick een horntgengulden, ende die schulden welcke sy my schuldich syn, gheve ick hem quyt’ [FT 91]: deze regeling wordt gepresenteerd als een schenking, maar om hoeveel geld gaat het hier? Zelfs bij een casusonderzoek zou er dus geen compleet beeld ontstaan; een kwantitatieve analyse wordt dan nog moeilijker. Tijdens mijn onderzoek ben ik zoveel onduidelijke bepalingen tegengekomen, dat ik me ben gaan afvragen of een kwantitatief onderzoek bij dit onderwerp überhaupt mogelijk is.
Problemen met de begunstigde
Het was dus vaak al een hele klus om te bepalen wat een testateur schenkt. Zoals gezegd heb ik daarnaast ook gekeken naar de begunstigde van de schenking: aan wie schenkt men? Ook hier stuitte ik op moeilijkheden. Zo kwam ik veel testateurs tegen die iets aan een heilige schenken; zij schenken dus niet aan een kerk die de naam draagt van deze heilige, maar aan de heilige zelf. Natuurlijk verwijst de testateur hiermee wel naar een religieuze instelling; het is echter niet altijd duidelijk om welke (soort) instelling het gaat. Gaat een schenking van één enkelgulden aan de Heilige Vitus naar de Vituskerk of naar een klooster dat aan deze heilige was gewijd? Kan met een schenking aan de Heilige Antonius ook een schenking aan het Antoniusgasthuis bedoeld worden? Kortom: waar ging een schenking gericht aan een heilige in de praktijk heen, en waar moet ik deze schenking dus neerzetten in een tabel?
In de door mij behandelde testamenten kwam het een aantal malen voor dat de testateur een religieuze (instelling) niet simpelweg tot begunstigde maakte, maar zelfs tot erfgenaam van zijn goederen. Hier twijfelde ik of ik het testament recht deed als ik hier de religieuze instelling de ’begunstigde’ zou noemen. Zijn er (in juridisch, maar wellicht ook in religieus opzicht) geen significante verschillen tussen alleen het benoemen van een begunstigde, en het benoemen tot erfgenaam van de goederen? Was het bij het benoemen van een klooster tot erfgenaam bijvoorbeeld zo dat dat klooster ook de schulden van de testateur moest overnemen na zijn overlijden? En geven de testateurs die aan een gasthuis als ’erfgenaam’ schenken niet meer aan dat gasthuis dan degenen die bepalen dat ’de rest’ naar het gasthuis gaat? Nog moeilijker was hier het bepalen van de aard van de schenking: de testateur benoemt de instelling in zo’n geval tot erfgenaam van ’al zijn goederen’, maar specificeert niet.
Andere gevallen die onduidelijkheid kunnen opleveren wat betreft de begunstigde, zijn de schenkingen waarbij gesproken wordt van een ’leen’ (kapelanie), een ’eeuwige memorie’ of ’jaardelen’ (een jaarlijkse uitkering of ’portio’). Bij dergelijke bepalingen wordt lang niet altijd een begunstigde genoemd. Hans Mol geeft hierover enige duidelijkheid [Mol 194-199]: bij het stichten van een eeuwige memorie richtte de testateur een fonds op waaruit het levensonderhoud van de priester moest worden betaald. De inkomsten voor dat fonds kwamen uit een stuk land dat aan de kerk geschonken werd. Mol vertelt dat de eeuwige memorie doorgaans bij de eigen parochiekerk besteld werd. De memorie kon bestaan uit stille missen of gezongen requiemmissen, waaraan behalve de pastoor ook andere aan de kerk verbonden geestelijken deelnamen. Deze geestelijken ontvingen dan de ’portio’ of (in het Fries) ’deel’ (vaak in natura).
In de Friese testamenten kwam ik regelmatig verwijzingen tegen naar uitdelingen van brood en boter op de jaarstond, in combinatie met een schenking van renten aan de kerk. Al deze bepalingen vielen onder de noemer ’eeuwige memorie’. Ik vond het moeilijk om deze regelingen te verwerken in de onderzoeksresultaten: zelfs als alle begunstigden genoemd worden, hoe zet je een dergelijke regeling dan in een tabel? Uiteindelijk heb ik het als volgt gedaan: wanneer er niet expliciet een begunstigde genoemd werd, heb ik - volgens Mol’s redenering - de kerk als begunstigde beschouwd. Worden er wel namen of instellingen genoemd, dan staat de schenking hierbij. Achteraf gezien weet ik niet zeker of dit een goede indeling is geweest, ook omdat (zeker bij de gecompliceerde stichtingen) mijn vertaling van het Middelnederlands wellicht te wensen over laat. Een dergelijke verwerking doet geen recht aan de bijzondere aard van een structurele schenking als een eeuwige memorie. Bovendien las ik in het artikel van Mol dat de armen naar alle waarschijnlijkheid ook profiteerden van de schenkingen die voor zielmissen aan de kerk gedaan werden [Mol 208]: zelfs als er niets over wordt gezegd in de testamenten, kan het dus zo zijn dat een gedeelte van de ’delen’ naar de armen ging. Los van de problemen met de begunstigde zoals ik die hierboven schetste, zien we hier weer hoe moeilijk het is om een zinvolle kwantitatieve analyse te maken van de middeleeuwse testamenten: in sommige gevallen kunnen we er niet achter komen wie de begunstigde was, omdat dit impliciet wordt gelaten.
Problemen met de testateurs
Na de moeilijkheden met de aard en de begunstigde van de schenking, bleek de burgerlijke staat of stand van de testateurs zelf eveneens problemen op te leveren. Zij vormen namelijk geen homogene groep: er zijn getrouwde mannen en vrouwen, weduwen en weduwnaars, mannelijke en vrouwelijke religieuzen en een aantal mannen en vrouwen van wie nauwelijks iets over de achtergrond bekend is. De verhouding binnen mijn onderzoeksperiode wordt schematisch weergegeven in onderstaande tabel.
De ’categorieën’ van testateurs in mijn onderzoeksgebied (1501-1535)
mannen (m), vrouwen (v)
Getrouwd: 15m 9v
Weduwnaar/weduwe: 6m 11v
Religieuzen: 9m 3v
Onbekend: 7m 4v
Totaal: 37m 27v
In mijn onderzoek naar de verschillen tussen de mannelijke en vrouwelijke schenkers vond ik het niet juist om uitsluitend naar het geslacht van de schenker te kijken; burgerlijke staat en stand hebben namelijk invloed op de schenkingen die iemand doet. Een vrouw kreeg bijvoorbeeld meer rechten wanneer zij een weduwe was [Mol, 180-181] en kon dan wellicht meer en/of gevarieerder schenken dan een getrouwde vrouw. Als er toevallig meer weduwen in mijn onderzoeksgebied zouden zitten dan getrouwde vrouwen, kan er wellicht een vertekend beeld ontstaan van de (gemiddelde) vrouw als zeer ’gevarieerd’ schenker. Bij de religieuzen is dit probleem nog groter: stel dat een religieuze man na professie in een klooster in zijn testament laat zetten dat hij al zijn bezittingen nalaat aan dit klooster. Het kan hier om allerlei zaken gaan; van een mantel tot een kookpot, en al deze voorwerpen worden tot de religieuze schenkingen gerekend. Als er veel van deze religieuze mannen in mijn onderzoeksgebied zouden zitten, zou bij een uitsplitsing in ’mannen’ en ’vrouwen’ de man heel gevarieerd schenken . In werkelijkheid kan het zo zijn dat de lekenmannen in het gebied eigenlijk alleen schenkingen doen van heel beperkte aard (bijv. alleen maar geld en land), maar dat de religieuze mannen de variatie verhogen. Zo kan er dus een (onjuist?) beeld ontstaan van de man als veel ’gevarieerder’ schenker dan de vrouw. Er moet dus, behalve geslacht, ook gekeken worden naar ’categorie’ (ongetrouwd/getrouwd/weduwe of weduwnaar/religieuze). Daarom heb ik in de tabellen die ik heb gemaakt vergelijkingen gemaakt binnen de verschillende ’categorieën’ van schenkers (wat en aan wie schenkt een getrouwde man, en wat en aan wie schenkt een getrouwde vrouw?) en tussen de ’categorieën’ (wat en aan wie schenkt de getrouwde vrouw, en wat en aan wie schenkt de weduwe?). De geringe omvang van mijn onderzoeksgebied vormde hier een groot probleem: ik had bijvoorbeeld elf weduwen en maar zes weduwnaars, waardoor de vergelijking bemoeilijkt werd. Bovendien was het niet altijd duidelijk wat de burgerlijke staat van een testateur was; voor deze testateurs heb ik een aparte categorie gemaakt.
Tot slot
Mijn masterscriptie is uiteindelijk een methodologische verkenning geworden; in de bijlagen heb ik tabellen met kwantitatieve onderzoeksresultaten opgenomen, maar hier heb ik zelf zoveel tegenin te brengen dat ik niemand aanraad om er een vervolgonderzoek op te baseren. Zoals ik hierboven al even aangaf, ging ik me tijdens tijdens het schrijven van mijn scriptie afvragen of een grootschalig kwantitatief onderzoek überhaupt mogelijk is wat deze testamenten betreft, en mocht dat wel het geval zijn, of het dan eigenlijk wel iets zegt [zie ook Speetjens]. Blijft het vanwege de zeer persoonlijke aard van de documenten en de ontbrekende informatie niet appels met peren vergelijken? Voor degene die een poging wil wagen om (elementen uit) de Friese testamenten te kwantificeren, lijkt het mij in ieder geval heel belangrijk dat hij zich alvorens te beginnen aan het kwantitatieve gedeelte uitgebreid in de context van de testamenten verdiept; dat wil zeggen, niet alleen de historische, culturele, sociaal-economische achtergrond bestuderen, maar ook heel specifiek kijken naar bijvoorbeeld de Oudfriese wet: wat mocht een vrouw wettelijk gezien bezitten en wat kon zij dus schenken? [zie Boersma], en de definitie van het begrip ’bezit’: zag de middeleeuwse mens zichzelf meer als rentmeester van zijn goed, en hoe beïnvloedde deze opvatting dan zijn schenkingsgedrag? In hoeverre bepaalde de familie wat een individu mocht schenken? [zie Noomen]. Bij het kwantitatieve deel van het onderzoek moet men nog steeds alert blijven. De schematische overzichten die met de gevonden gegevens gemaakt worden, moeten zó in elkaar zitten dat ook de bijzondere bepalingen en uitzonderingen in de testamenten erin opgenomen kunnen worden.
Tijdens mijn afstudeerproject heb ik geprobeerd een kwantitatieve analyse van de middeleeuwse Friese testamenten te maken, en ik ben hierin maar ten dele geslaagd. Door deze ervaring sta ik kritisch tegenover kwantitatief onderzoek op dit gebied. Kwantificatie moet in principe mogelijk zijn als het onderzoeksgebied groot genoeg is, en als er bij de analyse ook casusonderzoek gedaan wordt -dan nog is volgens mij de grootste voorzichtigheid geboden.
Dit onderzoek vond plaats in het kader van een nieuw onderdeel van het ’memoriaproject’ (Universiteit Utrecht). Dit deelproject heeft als titel ’klasse- en gendergebonden patronen in de middeleeuwse memoria’. Dr. Truus van Bueren was mijn scriptiebegeleider, waarvoor ik haar hierbij graag bedank.. Dank ook aan Hans Mol, Annemarie Speetjens voor hun adviezen en aan de toenmalige leden van het Memoria-Overleg (Truus van Bueren, Daantje Meeuwissen, Douwe Faber, Annemarie Speetjens, Vincent Robijn, Rolf de Weijert, Charlotte Dikken, Viera Bonenkampova en Cees Beerthuizen).
FT = G. Verhoeven en J.A. Mol, Friese testamenten tot 1550 (Leeuwarden 1994); de nummers verwijzen naar de testamenten.
Boersma, K. J., ’De frou yn ’e Fryske wetten’, US Wurk 10 (1961) 58-85.
Melker, B.R. de, ’Dynasty in Rinsumageest - devotie in Harlingen’ , Signum (1994) 72-86.
Meyer, G. M. de, ’Middeleeuwse munten en hun gebruik in boekhoudingen’, Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 3 (Hilversum 2000) 196-217.
Mol, J.A., ’Friezen en het hiernamaals. Zieleheilsbeschikkingen ten gunste van kerken, kloosters en armen in testamenten uit Friesland, 1400 - 1580’, in: Zorgen voor zekerheid 175-214.
Noomen, P.N., ’Consolidatie van familiebezit en status in middeleeuws Friesland’, in: Zorgen voor zekerheid 73-174.
Speetjens, A.J., ’A quantitative approach to Late medieval Transformations of Piety in the Low Countries: Historiography and New Ideas’, in: Rob Lutton & Elisabeth Salter (ed.), Pieties in Transition, 1400-1640 (Ashgate Press, Aldershot 2007)109-126.
Trio,P., ’Friese testeerpraktijken’, Signum 8 (1996) 47-58.
Verhoeven, G., ’De beoorkonding van testamenten in middeleeuws Friesland’, in: Zorgen voor zekerheid 13-36.
Zorgen voor zekerheid. Studies over Friese testamenten in de vijftiende en zestiende eeuw , J. A. Mol (red.), (Leeuwarden 1994).
Charlotte van Hout
13 TIJDSCHRIFT SIGNUM VOORTAAN ALS ONLINE-PUBLICATIE
2008-03-12
Met ingang van de jaargang 2008 is het zover: Signum gaat online! Het zijn overwegingen van financiële en praktische aard die ertoe hebben geleid dat het Signum-tijdschrift voortaan gepubliceerd zal worden via de website van de contactgroep, die overal ter wereld kan worden geraadpleegd. Deze pagina (www.contactgroepsignum.eu) is vorig jaar ontwikkeld door Rik Verbeek en functioneert sinds enkele maanden naar tevredenheid. Uiteraard vindt u op de site de vertrouwde rubrieken uit het papieren tijdschrift. Dankzij de zoekmogelijkheden kan daarin snel iets worden (terug)gevonden, en middels een printfunctie kunnen de teksten eenvoudig worden afgedrukt. De inhoud van de rubrieken zal enkele malen per jaar worden ververst - goed vergelijkbaar met de verschijning van het conventionele tijdschrift - en de Signum-leden worden daarvan via een e-mail onmiddellijk op de hoogte gebracht. Leden van wie nog geen e-mailadres in het ledenoverzicht is opgenomen, wordt verzocht dit door te geven aan de secretaris. Overigens zijn door webmaster Krijn Pansters al enkele jaargangen geretrodigitaliseerd. Let op: één rubriek ontbreekt op de website: het ledenoverzicht. Om redenen van privacy ontvangt u dit eens per jaar via de gewone post, samen met een verzoek om betaling van de contributie.
Bestuur en redactie zijn ervan overtuigd dat het Signum-tijdschrift ook in het digitale tijdperk zal fungeren als middelpunt van de contactgroep. Wij wensen u dan ook veel lees- en surfplezier.
Redactie
14 E-MAILADRESSEN TEN BEHOEVE VAN DE ADRESSENLIJST
2008-03-11
Graag zouden wij alle leden, van wie bij ons geen e-mailadres bekend is of van wie dat adres onlangs is gewijzigd, willen verzoeken de desbetreffende gegevens te sturen naar de secretaris van de contactgroep, Hildo van Engen
dr. H. VAN ENGEN
Veembroederhof 135
NL-1019 HD Amsterdam
020-7762915
hildo@bkvu.nl
Ter controle van uw gegevens kunt u de meest recente adressenlijst gebruiken, zoals die in de aflevering XIX/1-2 van Signum afgedrukt staat.
Bestuur
15 NIEUWSBRIEF FRANCISCAANS STUDIECENTRUM
2008-03-10
Het Franciscaans Studiecentrum voor spiritualiteit, theologie en geschiedenis (FSC) is een wetenschappelijk instituut, dat onderzoek doet naar de spiritualiteit van Franciscus en Clara van Assisi, de doorwerking en uitwerking ervan binnen de verschillende families van volgelingen van Franciscus en Clara, en de invloed ervan op de theologiebeoefening in de zogeheten ’Franciscaanse School’.
Hierbij zijn wij vooral geïnteresseerd in de mogelijkheden om in onze eigen tijd vanuit deze spiritualiteit theologie (spiritualiteit, geschiedenis) te beoefenen. Omdat ons instituut is opgericht door de drie takken van de orde van de minderbroeders in Nederland, de minderbroeders-franciscanen, de minderbroeders-kapucijnen en de minderbroeders-conventuelen, besteden wij ook aandacht aan de (geschiedenis van de) franciscaanse spiritualiteit in de Nederlanden.
Ons instituut heeft ook een eigen publicatiereeks, Scripta Franciscana. Hierin verschijnen publicaties van de medewerkers van ons instituut maar ook van anderen. Voor gekwalificeerde onderzoekers bestaat de mogelijkheid onderzoek door het FSC te laten financieren.
Wij treden naar buiten door het organiseren van studiedagen en het houden van lezingen. Bovendien laten wij graag een beroep op ons doen voor samenwerking met verwante instituten en ook voor vormingsactiviteiten binnen de grote franciscaanse familie.
Als klein instituut zijn wij verbonden met de Katholieke Theologische Universiteit (FKT) te Utrecht. Hier heeft het FSC een bijzondere leerstoel. Dit maakt het mogelijk om bij het FSC promotieonderzoek te doen. Op ons eigen vakgebied worden colleges gegeven in het master-programma van de FKT. Dit college is open voor niet-studenten. Ook dragen wij mede verantwoordelijkheid voor de algemene colleges spiritualiteit, in de vorm van een algemene inleiding in de spiritualiteit en een minor christelijke spiritualiteit. De minor christelijke spiritualiteit is ook open voor niet-studenten.
Zie onze website voor meer informatie: http://www.franciscaans-studiecentrum.nl
Voor contact of aanmelding voor de FSC nieuwsbrief:
Franciscaans Studiecentrum, FKT, kamer 917B, W.C. van Unnikgebouw, Heidelberglaan 2, 3584 CS Utrecht, tel. 013 466 3818
info@franciscaans-studiecentrum.nl
Krijn Pansters
16 PROMOTIE REDACTIELID KRIJN PANSTERS
2008-03-10
Onze webredacteur Krijn Pansters (1975) studeerde geschiedenis en theologie aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Voor zijn dissertatie deed hij onderzoek naar De kardinale deugden in de Lage Landen, 1200-1500. Hij promoveerde op 13 november 2007 in de Academiezaal van de Aula van de Radboud Universiteit. De promotoren van dit onderzoek, dat kaderde binnen het programma van het Institute for Historical, Literary and Cultural Studies, waren prof. dr. P. Raedts en prof. dr. P.W.M. Wackers. De handelseditie van het proefschrift De kardinale deugden in de Lage Landen, 1200-1500 verscheen in 2007 bij uitgeverij Verloren te Hilversum als nummer CVIII in de reeks Middeleeuwse studies en bronnen.
Sinds 1 augustus 2007 is Krijn verbonden aan het Franciscaans Studiecentrum te Utrecht. Hij verricht er onderzoek naar het denken over deugden en deugdontwikkeling in de franciscaanse theologie vanaf Franciscus (ca. 1181-1226) tot aan het eind van de middeleeuwen, in de context van het laatmiddeleeuwse spiritueel-morele discours.
Wij feliciteren de kersverse doctor met de behaalde graad en wensen hem veel succes met de nieuwe onderzoeksuitdaging.
Redactie
17 KARTUIZER ONDERZOEK: DE KARTUIZERORDE IN DE NEDERLANDEN VOOR HET VOETLICHT
2008-03-10
Bij de presentatie van het Liber Amicorum Jan De Grauwe, gepubliceerd naar aanleiding van de 75ste verjaardag van de vorser die reeds meer dan veertig jaar het onderzoek naar de geschiedenis van de kartuizerorde in de Nederlanden een gezicht geeft, ontvouwden de redacteurs van de feestbundel plannen om een structuur op te richten voor de bewaring, inventarisering en ontsluiting van privé-archivalia met betrekking tot de geschiedenis van de kartuizerorde in de Lage Landen op een wetenschappelijk verantwoorde wijze. Nadat op 11 november 2005 een aantal Belgische ’kartuizervrienden’ bij elkaar kwam en overging tot de feitelijke stichting, traden ook Nederlandse collega’s toe. Deze ontwikkeling leidde recentelijk tot de oprichting van de vereniging zonder winstoogmerk Cartusiana met zetel te Herne waar ooit in 1314 het eerste kartuizerklooster in de Nederlanden werd gesticht. Tot de adviserende leden van de vzw behoren em. prof. dr. James Hogg (Universiteit Salzburg), prof. dr. P. Nissen (Radboud Universiteit, Nijmegen), dr. R.Th.M. Van Dijk, O.Carm. (Titus Brandsma Instituut, Nijmegen), prof. dr. J.M.M. Hermans (+) (Rijksuniversiteit, Groningen), prof. dr. G. Claassens (Katholieke Universiteit Leuven), dr. E. Persoons (ere-algemeen rijksarchivaris van het Algemeen Rijksarchief Brussel) en dr. Wim Francois (Katholieke Universiteit Leuven).
Doelstellingen van Cartusiana
Cartusiana vzw is een kenniscentrum en netwerk dat alle belangrijke Belgische en Nederlandse onderzoekers samenbrengt, die in diverse domeinen rond het kartuizererfgoed uit de Nederlanden werkzaam zijn. De vereniging beoogt volgende doelstellingen.
1. Als kerntaak het prospecteren, verwerven, en bewaren of in bewaring geven van alle mogelijke geschreven, gedrukte, audiovisuele en gedigitaliseerde bronnen, verworven uit eigen middelen, schenkingen of legaten, met betrekking tot de geschiedenis en spiritualiteit van de kartuizerorde in de Nederlanden, in haar relaties met bestuurlijke en kerkelijke overheden.
2. De valorisering van deze bronnen op een historisch verantwoorde, eigentijdse en toekomstgerichte manier, bestaande uit:
- een wetenschappelijke ontsluiting door middel van het organiseren van symposia, het publiceren van studies en een informatieve website, alsook door het participeren aan nationale of internationale, wetenschappelijke onderzoeksgroepen, projecten en bijeenkomsten;
- een publieke dienstverlening zoals het verstrekken van advies en vorming aan individuen en verenigingen, het stimuleren en organiseren van vulgariserende publicaties, tentoonstellingsprojecten en andere manifestaties.
3. Het onderhouden van uitgebreide contacten met internationale onderzoekscentra en vorsers in het academisch milieu, met lokale initiatieven zoals de vzw Vrienden van het Sint-Jansbergklooster (Zelem-Halen, België), de vzw Studiegenootschap Herne (Herne, België) en de Stichting De Roermondse Kartuizers (Roermond, Nederland), en met internationale organisaties zoals Signum (Contactgroep voor sociaal-economische en institutioneel-juridische geschiedenis van geestelijke en kerkelijke instellingen in de Nederlanden in de middeleeuwen, Nederland), Analecta Cartusiana (Universität Salzburg, Oostenrijk), Stiftung Kartause Ittingen (Warth, Zwitserland), Unité de Recherche Archéologique Cartusienne (URAC, Jura, Frankrijk), Centre de Recherche et d’Etude de Spiritualité Cartusienne (C.R.E.S.C., Parijs, Frankrijk) en Centre de Recherches Cartusiennes (C.R.C., Pont-Saint-Esprit, Frankrijk).
Contacten
vzw Cartusiana (ondernemingsnummer 0891.991.313), Liezebeekwijk 3 - B-1540 Herne - België
Jos Bernaer (secretaris): jos.bernaer@skynet.be
Tom Gaens (voorzitter): tom.gaens@gmail.com
Frans Hendrickx (vice-voorzitter): hendr@belgacom.net
Wetenschappelijke ontsluiting in druk en op internet
Naast een nieuwe reeks met wetenschappelijke publicaties, die als subreeks in de befaamde serie Analecta Cartusiana zal verschijnen, uitgegeven door Peeters Publishers te Leuven en onder hoofdredactie van drs. Frans Hendrickx, wil de vzw Cartusiana ook met een internet-platform haar doelstellingen vorm geven. Voor een aantal publicaties zoals analytische bibliografieën en prosopografische studies, die voortdurend aan verandering onderhevig zijn, biedt een uitgave in elektronische vorm immers een praktischere oplossing dan de traditionele druk.
I. KARTUIZERORDE
De geschiedenis van de kartuizerorde in de Nederlanden maakt deel uit van de geschiedenis van de orde in haar geheel.
1. Vooreerst maken we kennis met de voornaamste bibliografieën, studies en encyclopedische publicaties over de orde in het algemeen. Zij vormen een inleiding tot de wetenschappelijke literatuur over de orde.
2. In het ontstaan van de orde belichten we de figuur van de stichter van La Chartreuse, Bruno van Keulen, en de kerkelijke omgevingsfactoren die de stichting van de kartuizerorde hebben beïnvloed.
3. Bruno’s erfenis leidde tot het vastleggen van de levensgewoonten der kartuizers door Guigo I. De codificatie van de orde wordt in de opeenvolgende statuten verder ontwikkeld.
4. Een strenge observantie is alleen mogelijk dankzij een sterk centraal bestuur van de orde met een overzichtelijke indeling in provincies en een efficiënt werkende visitatie.
5. Op de levenswijze van de kartuizers heeft de spiritualiteit van de woestijnvaders een grote invloed gehad. De kartuizers leidden een geestelijk bestaan in afgezonderde contemplatie en ascese, terwijl ze ook een gemeenschap vormden. De dagindeling van de kartuizers zorgde door een doelmatige afwisseling van gebed, studie en handenarbeid voor het noodzakelijke mentale evenwicht.
6. De levenswijze drukte ook zijn stempel op de woonvorm van de kartuizers. Hoe werd een kartuizerklooster gebouwd en hoe zag een kartuizercel er uit?
7. Er bestond ook een vrouwelijke tak in de orde van de H. Bruno: de kartuizerinnen. We schetsen hun oorsprong en geschiedenis, vestigen de aandacht op hun gelijkenissen en verschillen met de monniken en verduidelijken vooral het feit van de maagdenwijding, een unieke ritus in de geschiedenis van de Kerk.
8. In dit laatste onderdeel overlopen we in vogelvlucht de relatie van de orde tot de Kerk gedurende de negen eeuwen van haar bestaan en trachten we haar plaats in de Kerk van vandaag te positioneren.
II. KARTUIZEN IN DE NEDERLANDEN
In dit onderdeel wordt nader aandacht besteed aan de geschiedenis van de kartuizen in de Nederlanden.
1. In een algemene inleiding bieden we vooreerst een historiografie van de kartuizerorde in onze gewesten. Vervolgens verklaren we de wijze waarop doorgaans het intiatief werd genomen om een kartuizerklooster te stichten. Hierna geven we een overzicht van de verschillende soorten bewoners in een kartuis. Ten laatste vestigen we de aandacht op de kartuizerprovincies waarin de Dietse kartuizen gelegen hebben, in het bijzonder de Provincia Teutoniae, tot welke circumscriptie de meeste huizen hebben behoord.
2. Na de algemene inleiding wordt in een doorlopend breedvoerig verhaal de geschiedenis van de tweeëntwintig kartuizen verhaald die tussen de 14de-18de eeuw in de Nederlanden hebben bestaan.
4. Op een kaart wordt de geografische ligging van de kartuizen in de Nederlanden ten overstaan van de ordeprovincies, waartoe ze behoorden, aanschouwelijk voorgesteld.
III. MONASTICON VAN DE GESCHIEDENIS DER KARTUIZEN IN DE NEDERLANDEN
Het monasticon is een dynamisch onderdeel van deze site. Dit betekent dat zijn inhoud voortdurend in opbouw is en continueel aangepast wordt, doordat deze regelmatig wordt vervolgd, herzien, gecorrigeerd en vermeerderd. Voorstellen tot verbeteringen zijn zeer welkom en worden eventueel verwerkt met verzekering van bronvermelding. Per klooster worden de bronnen en literatuur uitgesplitst over hoofd- en onderrubrieken en hun inhouden worden geanalyseerd en van commentaar voorzien. De hoofdrubrieken zijn de volgende: algemene bibliografie, algemene geschiedenis, institutionele geschiedenis, sociaal-economische geschiedenis, geschiedenis van het geestesleven, geschiendenis van het kunstbezit.
IV. LITERAIRE ERFGOED VAN DE KARTUIZERS IN DE NEDERLANDEN EN HET RIJNLAND
Het literaire erfgoed is een eveneens een dynamisch onderdeel van deze site zoals hierboven beschreven. Het uiteindelijke doel van dit onderdeel is de verzameling van alle gegevens betreffende de volledige literaire productie van de kartuizers uit de Dietse gewesten met hun vertakkingen in het Rijnland als auteurs, bewerkers, vertalers of editors, overgeleverd in handschriften, incunabelen, postincunabelen en latere drukken, zowel in hun geheel als fragmentarisch, en ongeacht of hun oorspronkelijke geschriften of kopieën daarvan tot stand zijn gekomen en nadien bewaard werden in kartuizer- of andere bibliotheken. Dit zou mettertijd moeten leiden tot de publicatie van een Clavis Scriptorum Cartusianorum in Provincia Teutoniae.
V. DOCUMENTEN
In dit onderdeel van de website vindt men documenten van uiteenlopende aard met betrekking tot de kartuizerorde in de Nederlanden.
1. Gegegevens over de besluiten van het generaal kapittel van de orde, de zgn. Cartae, die een belangrijke bron van informatie vormen voor de geschiedenis van de kartuizerorde.
2. Onder Diverse bronnen wordt allerlei ongepubliceerd bronnenmateriaal op strikt wetenschappelijke basis bijeengezameld, alsook gegevens verdoken in bronnen of publicaties en data uit moeilijk beschikbare publicaties.
3. Lezingen omvatten referaten voor geleerde en andere genootschappen, toespraken bij de opening van tentoonstellingen of vergaderingen enz.
4. Bovendien zijn een aantal weetjes en nieuwtjes opgenomen uit gelegenheidswerk van allerhande soort waarvan de historiciteit evenwel gewaarborgd is. Men vindt ze terug onder Wetenswaardigheden.
VI. PUBLICATIES
Hier wordt de mogelijkheid geboden om wetenschappelijke artikels in verband met alle aspecten van de geschiedenis der kartuizerorde in de Nederlanden te publiceren. Het voordeel van een publicatie op internet is haar onmiddellijke beschikbaarheid, belangrijk voor een continuele voortgang van het wetenschappelijk onderzoek. Het is zelfs mogelijk een artikel in opbouw te plaatsen, om eventueel tijdens de redactie een gedachtewisseling aan de gang te brengen.
VIII. ONDERZOEK
De vzw Cartusiana tracht als kenniscentrum voor kartuizergeschiedenis in de Nederlanden uitgebreide contacten te onderhouden met internationale onderzoekscentra en vorsers in het academisch milieu.
1. Onder Projecten vindt u gedetailleerde informatie over de lopende onderzoeksonderwerpen.
2. In het onderdeel Theses wordt melding gemaakt van lopende of voltooide eindverhandelingen, doctoraalscripties en doctoraatsthesissen aan Belgische en Nederlandse universiteiten. Zij kunnen eventueel online of via internet beschikbaar worden gesteld.
Internetadres: www.cartusiana.org
Contacten: Tom Gaens (webmaster): tom.gaens@gmail.com; Frans Hendrickx (inhoudsverantwoordelijke): hendr@belgacom.net
Redactie