Literatuur en Observantie
Renske van Nie – Anna Dlabačová, Literatuur en Observantie. De Spieghel der volcomenheit van Hendrik Herp en de dynamiek van laatmiddeleeuwse tekstverspreiding (Hilversum: Verloren 2014) 368 p. €35,00 ISBN 9789087044183
Literatuur en observantie is het resultaat van vier jaar onderzoek naar de verspreiding van Hendrik Herps Spieghel der volcomenheit en de literatuur van franciscaanse observantie in de Lage Landen in de vijftiende eeuw. De literaire oogst en theologische invloeden van deze beweging zijn nog zeer weinig onderzocht. Dlabačová’s omvangrijke dissertatie is de eerste die Herps mystieke traktaat niet beschouwt vanuit het perspectief van de opvattingen van de Moderne Devotie, maar als een representant van het gedachtegoed van de minderbroeders-observanten.
De Moderne Devotie, de religieuze hervormingsbeweging die in de late veertiende eeuw geïnitieerd werd door Geert Grote, is lange tijd gezien als de grote inspiratiebron voor de volkstalige religieuze literatuur in de Lage Landen tot aan de zestiende eeuw. De vernieuwingsbeweging van de minderbroeders-observanten in de Lage Landen en haar invloed op de religieuze literatuur is nog niet eerder als literaire beweging onderzocht. Door deze invalshoek levert Dlabačová met haar proefschrift een belangrijke bijdrage aan het onderzoek naar de middeleeuwse Nederlandse cultuurgeschiedenis. Daarnaast levert de auteur ook een inspirerende methodologische bijdrage aan het onderzoek naar de verspreiding van literatuur in manuscripten en vroege drukken in de vijftiende eeuw.
In een korte inleiding bespreekt de auteur het onderwerp van haar studie en de gekozen methodologie. Dlabačová combineert in haar analyse drie verschillende methodes. Allereerst gebruikt de auteur Frits van Oostroms model van de drie chronologische fasen van tekstuele receptie. Om meer inzicht te krijgen in het lezerspubliek wordt daarnaast Daniel Hobbins concept van distributiekringen ingezet. Deze twee methodes worden aangevuld met informatie over de herkomst van het handschrift of gedrukte exemplaar, de Mitüberlieferung van de Spieghel (dat wil zeggen, het gehele manuscript of druk waarin de tekst voorkomt) en als laatste over de materiële aspecten van de druk of van het manuscript. Deze drievoudige aanpak van chronologische receptiegeschiedenis, distributiekringen en de verschillende facetten van de handschriften en drukexemplaren zal garant staan voor een uitgebreide en inzichtelijke analyse van de circulatie van het traktaat.
Het eerste hoofdstuk is gewijd aan een levensbeschrijving van Hendrik Herp en een analyse van diens Spieghel der volcomenheit. Direct toont zich de lacune die Dlabačova met haar onderzoek opvult; anders dan in het voorgaand onderzoek legt ze de nadruk niet op Herps achtergrond in de Moderne Devotie, maar bespreekt ze zijn leven en Herps rol als auteur van de Spieghel in de spirituele omgeving van de Franciscaanse observantie. Actief als predikers en biechtvaders waren de minderbroeders-observanten sterk betrokken bij de burgers in de steden van de Lage Landen. In de inleiding tot zijn traktaat vermeldt Herp dat de Spieghel geschreven is op verzoek van een (anonieme) geestelijke dochter. Van begin af aan wordt het echter duidelijk dat de auteur een breder publiek voor ogen heeft.
Een analyse van de productie en verspreiding van de vroegste manuscripten toont aan dat er een grote belangstelling was voor het traktaat, zowel van leken als van religieuzen. In het tweede hoofdstuk bespreekt Dlabačova de inhoud en circulatie van de eerste handschriften met daarin de volledige tekst van de Spieghel. Manuscripten met Herps tekst bevatten vaak ook een andere tekst afkomstig uit de omgeving van de franciscaanse observantie, Vander kersten ewe. De Spieghel functioneerde daarmee onder andere binnen de bredere context van de vernieuwingsbeweging. De populariteit van de tekst blijkt ook uit de ontstaansgeschiedenis van de manuscripten. Handschriften met het traktaat waren niet alleen te vinden in de bibliotheken van de minderbroeders-observanten zelf, maar werden ook door tertiarissen en kartuizers gekopieerd en bestudeerd.
In het derde hoofdstuk komt het netwerk van de franciscaanse observanten aan bod. Herp beschikte over een uitgebreid netwerk in de Lage Landen, wat een succesvolle verspreiding van zijn traktaat tot gevolg had. De Spieghel werd ingezet als hulp en inspiratiebron bij de eerder genoemde activiteiten van de broeders als biechtvaders en predikers, samen met andere literaire producten van de minderbroeders. Met name in de gemeenschappen van vrouwelijke tertiarissen, waar de franciscanen-observanten actief waren, kon de Spieghel op een enthousiast publiek rekenen. Zielzorg en literatuurvoorziening gingen zo hand in hand. Dlabačova toont op overtuigende wijze aan hoe Herp een dergelijk gebruik waarschijnlijk al voorzien had bij het schrijven van zijn traktaat.
Dlabačova gaat in het vierde hoofdstuk dieper in op de observantie als Europees fenomeen. In de voorgaande hoofdstukken werd al duidelijk dat de Spieghel perfect paste binnen het streven naar een strengere inachtneming van de Regel van Franciscus. Deze wens, de terugkeer naar de (strenge) beginselen van de regel en een getrouwe en correcte navolging daarvan, was ook zichtbaar in andere kloosterorden en had grote invloed op de toenemende religieuze interesse van vooral vrouwelijke leken voor het religieuze en monastieke leven. Binnen deze orde-overstijgende vernieuwingsbewegingen kon het traktaat van Herp optimaal functioneren: mystiek en hervorming werden sterk met elkaar verbonden.
Onderwerp van het vijfde hoofdstuk is de drukgeschiedenis van de Spieghel. De minderbroeders onderhielden nauw contact met verschillende drukkers, waaronder de eerste vrouwelijke drukker in de Lage Landen. Twee drukken volgden elkaar snel op, en ook in de zestiende eeuw hield het succes van de Spieghel aan. Het mystieke traktaat werd veel gelezen door vrouwen; leken, begijnen en religieuzen. Op basis van Latijnse annotaties in de marges toont Dlabačová ook aan dat het boek zeer waarschijnlijk werd bestudeerd en gebruikt door mannelijke geestelijken, ter ondersteuning van hun onderwijs of hun rol als biechtvader.
Om volledig zicht te krijgen op de opzet, structuur en receptie van Herps traktaat komen in het zesde en laatste hoofdstuk de Mitüberlieferung en de materiële aspecten van de handschriften en edities van de Spieghel aan bod. De manuscripten kennen verschillende indelingen van rubrieken en initialen, die de mogelijkheid openden voor verscheidene leeswijzen. Dat was in de drukken veel minder het geval. Door het traktaat met andere teksten in een codex te combineren kon in de handschriften bovendien op bepaalde facetten van de Spieghel meer of minder nadruk gelegd worden. Zo onderstrepen sommige handschriftelijke getuigen Herps aanwijzingen voor de levenswijze, terwijl andere manuscripten eerder het mystieke aspect van zijn traktaat beklemtonen, door de Spieghel te combineren met het werk van onder andere Jan van Ruusbroec. Het laatmiddeleeuwse lezerspubliek, leken en religieuzen, beschikte zo over een veelvoud aan leeswijzen.
Het onderwerp en het succes van Herps Spieghel en de verspreiding van de handschriften en drukken onderstrepen volgens Dlabačová de grote invloed van de franciscaanse observantie op de laatmiddeleeuwse geestelijke literatuur. De minderbroeders-observanten hadden een belangrijke rol in de samenleving van de Lage Landen door op te treden als prekers, biechtvaders en onderwijzers voor leken en religieuzen. Wanneer we Herps traktaat vanuit deze invalshoek beschouwen, wordt meer inzicht verkregen in de verschillende aspecten van de religieuze literatuur en in het gedifferentieerde religieuze landschap in de eeuw tussen 1450 en 1550. De betekenis van de franciscaanse observantie voor het (geschreven) religieuze gedachtegoed tijdens die 100 jaar en de pioniersrol van Herps Spieghel kan niet genoeg benadrukt worden.
Dlabačová’s uitvoerige proefschrift is een indrukwekkende wetenschappelijke prestatie. De invalshoek en methodologie van de studie dwingen respect af, net als de aandacht voor detail. De omvang van het werk maakt het echter ook vatbaar voor kleine punten van kritiek: er zijn voldoende plaatsen waar de schrijfster nog vollediger had kunnen zijn. Het eerste hoofdstuk bevat een verduidelijkend schema van de structuur van Herps Spieghel. Helaas wordt daar niet naar verwezen in de tekst en moet de lezer zelf op zoek bij welke plek in het schema de betreffende tekstdelen horen. Ook had de auteur dieper in kunnen gaan op de mystieke achtergrond van Herps ideeën. Daarnaast is de schrijfster hier en daar wat repetitief in haar bewoordingen en laten zich op een paar plaatsen fouten in de spelling vinden. Maar zulke opmerkingen zijn slechts kleine smetten op een gepoetste spiegel. Dlabačová is eloquent, volledig in haar analyses en hanteert een elegante stijl. Een beschouwing van de franciscaanse observantie als literaire beweging mag zeer vernieuwend genoemd worden en verruimt het inzicht in de geestelijke literatuur in de Lage Landen vanaf de vijftiende eeuw. Dlabačová’s boek is een waardevolle aanwinst voor het onderzoek naar de receptie van laatmiddeleeuwse religieuze teksten.