Repertorium van collegiale kapittels in het middeleeuwse bisdom Utrecht
Marc Carnier - Jan Kuys, Repertorium van collegiale kapittels in het middeleeuwse bisdom Utrecht [Middeleeuwse Studies en Bronnen 148] (Hilversum: Verloren, 2014) 446p. + CD-rom 49,00€ ISBN 978-90-8704-416-9
Het is met een gevoel van afgunst dat een Belg deze studie bespreekt. In België is ondertussen quasi iedere abdij, ieder klooster, ieder religieus instituut gerepertorieerd. Grote afwezige in dit rijtje zijn de seculiere kapittels. Deze instellingen zijn nooit in het blikveld van de vele repertoriëringscampagnes gekomen.
Noch het Monasticon belge, noch Archief- en Bibliotheekwezen in België, noch het Rijksarchief hebben seculiere kapittels ooit op hun agenda gezet. De lacune is er nog steeds en veel plannen of mogelijkheden om daar iets aan te doen kondigen zich ook niet aan. De geringe belangstelling hiervoor ligt noch aan de archiefsituatie noch aan het historisch belang van deze instellingen. Archief is overvloedig aanwezig en het belang staat buiten kijf. Er zijn een paar redenen die dit gebrek aan aandacht verklaren. Het waren instellingen die samen met het Ancien Régime ophielden te bestaan, met uitzondering dan van de paar kathedrale kapittels. Er ontstond dus geen herinneringscultus met historische publicaties, in tegenstelling tot orden of congregaties die het onderzoek naar hun eigen verleden belangrijk vonden. Bovendien hadden seculiere kapittels en hun leden, de kanunniken, een weinig duidelijke taak, namelijk het onderhouden van het koorgebed. Verder waren kanunniken vooral gekend omwille van andere zaken die ze al dan niet deden, waardoor individuen meer aandacht kregen dan het college. Verder hadden kanunniken doorgaans ook geen al te beste reputatie. Eigentijdse en latere kwatongen bestempelden een prebende in een kapittel als een toegangspas tot goed betaalde ledigheid. Tenslotte en zeker niet in het minst heeft ook de omvang van het praktische werk afgeschrikt. Het huidige België had bij de afschaffing 75 mannelijke seculiere kapittels (tegen 5 vrouwelijke) waaronder 8 kathedrale kapittels. Als we de kapittels bij tellen die in de loop van de geschiedenis verdwenen zijn of vooral geregulariseerd werden, komen we aan een getal dat vlot boven de 100 uitstijgt, waarvan de meeste overvloedig archief en sporen in andere archieven hebben nagelaten. Repertoriëring van seculiere kapittels in België is en blijft bijgevolg een enorme taak.
Jan Kuys heeft de handschoen opgenomen om de kapittels die in het middeleeuwse bisdom Utrecht bestonden te repertoriëren. Hij heeft dit met zorg en kennis van zaken gedaan. Het corpus dat hij wist te verzamelen, telt 39 seculiere kapittels. Hierbij zijn niet opgenomen de twee domkapittels van Utrecht (Sint-Maarten en Sint-Salvator of Oudmunster) en de efemere kapittels van Stavoren en Dokkum die reeds in de twaalfde eeuw verdwenen. Hij behandelt de kapittels tot aan hun opheffing onder calvinistisch bestuur na 1572. Het laatste dat verdween was Oldenzaal in Twente, een stad die nog tot 1626 in katholieke handen bleef. De inkomsten uit de goederen werden gebruikt voor de uitbouw van het protestantse sociaal netwerk of gingen rechtstreeks naar de overheid. Een aantal kapittels overleefde tot aan de Franse tijd als een soort van kapitaalfonds. Het kapittel van Amersfoort bestaat als enige nog steeds als geseculariseerd vermogensfonds.
Het repertorium is klassiek opgebouwd, maar met een ambitieus schema. Iedere notitie is meteen ook een stand van zaken in het onderzoek. Het behandelt de volgende elementen:
I Beknopte karakteristiek met kort de belangrijkste gegevens: plaats, bisdom, naam, patroon, stichtings- en opheffingsdatum en locatie
II Een uitgebreide en geannoteerde geschiedenis van het kapittel
III Een beschrijving van het kerkgebouw, de plaats van de huizen van de kanunniken en het eventueel immuniteitsgebied
IV Geestelijk en intellectueel leven waarin gegevens over devotie en liturgie, onderwijs en wetenschap worden samengebracht. Hierin vind je bijvoorbeeld gegevens over de relieken die er bewaard werden, gegevens over koralen, memoriestichtingen, aflaten en het bestaan van een kapittelschool.
V Organisatie. Hierin worden de statuten vermeld, het aantal prebenden en wanneer die gedoteerd werden en verder een overzicht van de functies die in en bij een kapittel kunnen voorkomen: proost, deken, vicarissen, koralen, pastoors en kerkmeesters.
VI De economische basis van de instellingen
VII Lijst van proosten en/of dekens
VIII Behandelt de archieven en het boekenbezit van het kapittel en het archief over het kapittel
IX Publicaties die over het kapittels zijn verschenen
Dit is zeer fijnmazige indeling en de auteur sluit hier aan bij de traditie van de monastica van de broeders van het gemene leven, van Windesheim en de van de conventen van tertiartissen (http://www2.fgw.vu.nl/oz/monasticon/index.php). Het nadeel hiervan is dat de samensteller van een repertorium sterk afhankelijk is van hetgene reeds is verschenen. Dit kan voor minder homogeniteit zorgen, terwijl een sterke onderverdeling net het tegendeel pretendeert. Onderverdelingen worden gemaakt om vlot instellingen met elkaar te kunnen vergelijken, maar als de gegevens te vaak ontbreken of te divers van niveau zijn kan dit zijn doel volledig voorbijschieten Een minder ervaren auteur had zich hierin kunnen verslikken maar dit is gelukkig niet gebeurd. De vakkennis, de acribie en de kritische zin van Kuys staan garant voor een zeer degelijke en afgewogen invulling waardoor iemand die op zoek is naar betrouwbaar vergelijkingsmateriaal (hoeveel prebenden?, wanneer ontstaan?, aanwezigheid koralen, school…) dit snel bij de hand heeft. Dit soort repertoria, vooral van een fenomeen als seculiere kapittels die in de hele westerse christenheid bestonden, zijn zo belangrijk om het hele fenomeen te kunnen vatten. Anders blijven we ons blind staren op lokale en regionale verschijnselen.
Zelf vertrouwd met de Vlaamse situatie viel het mij op dat in het bisdom Utrecht de grote massa van heerlijke en landsheerlijke kapittels er laat zijn gesticht (14de -15de eeuw). Dit betekent dat in deze periode er blijkbaar bij landsheren en adel voldoende kapitaal aanwezig was om dit te kunnen en willen doen. Ook hier geldt de vaststelling dat het noorden in de late middeleeuwen het religieus patrimonium versneld op peil bracht met de Zuidelijke Nederlanden.
Repertoria zijn per definitie onvolledig. Hoe meer bronnen ontsloten worden, hoe meer er kan aangevuld worden. Het is dan ook wat flauw om te wijzen wat ontbreekt. Het feit dat de zoektocht om lacunes te vinden moeilijk was, geeft meteen aan hoe precies de auteur te werk ging en hoe kwaliteitsvol dit repertorium is. Ik wil enkel nog even wijzen op de collectie zegelafgietsels van het Algemeen Rijksarchief. Een snelle zoektocht hierin (http://search.arch.be/nl/tips/99-zegelafgietsels) , vermeerdert bijvoorbeeld het aantal afbeeldingen van onder meer de Utrechtse kapittels Sint-Pieter (1224 en 1276) en Sinte Marie (1276) en Sint-Jan (1276).
Het repertorium van Jan Kuys is een nieuw standaardwerk dat vele onderzoekers of ze nu lokaal, nationaal of internationaal zijn een grote dienst zal bewijzen.