Premonstratenzers en premonstratenzerinnen in Brabant
Dirk Van de Perre – Janick Appelmans (red.), Premonstratenzers en premonstratenzerinnen in Brabant. Themanummer van het driemaandelijks tijdschrift Eigen Schoon & De Brabander, 102/1 (2019), 124 p.
Dit themanummer bundelt zeven bijdragen, die onder de titel ‘Premonstratenzers en premonstratenzerinnen in Brabant: terugblikken op een kwarteeuw onderzoek’ (p. 1-12) worden ingeleid door Janick Appelmans, die de redactie van het nummer waarnam. In zijn inleiding schetst hij het curriculum van de auteurs en situeert hun bijdrage in het recente premonstratenzeronderzoek, waarvan hij een kort overzicht brengt.
De 25 jaar slaat op de periode na het verschijnen van het laatste deel van het Monasticon belge in 1992-1993, met daarin de behandeling van de premonstratenzerstichtingen in de provincie Antwerpen. Brabant slaat op het oude hertogdom Brabant. Dit themanummer bundelt een aantal lezingen, gehouden op 1 december 2018 in de Leuvense Parkabdij tijdens het colloquium van Signum ‘Premonstratenzers en premonstratenzerinnen in middeleeuws Brabant’. Appelmans eindigt met een eresaluut aan zijn gewezen leermeester en professor Raymond Van Uytven († 20 december 2018).
De eerste bijdrage ‘Premonstreit in het Rijksarchief’ (p. 13-18) is van Marc Carnier. Wie vertrouwd is met het premonstratenzeronderzoek in België zal in zijn bijdrage weinig nieuwe dingen vinden, voor wie dit niet is, is zijn tekst een veilige gids.
Herman Janssens, archivaris van de Abdij van Averbode, levert met zijn tekst ‘De stichting van de Abdij van Averbode vanuit de bewaarde oorkonden (1133-1139)’ (p. 19-37) een stevige en boeiende bijdrage. Als een volleerd diplomaticus, gevormd door wijlen prof. Erik Van Mingroot, leidt hij ons doorheen de teksten van vier oorkonden en probeert de echtheid en de historische betrouwbaarheid ervan te taxeren. Over de eerste oorkonde van bisschop Alexander I van Luik, achteraf gedateerd 1140, maar op inhoudelijke basis te dateren 1133-1135, is zijn oordeel over de echtheid een voorlopig “ja maar” en “neen, maar toch”. De tweede oorkonde van Arnold II, graaf van Loon, gedateerd 1135, noemt hij op basis van inhoudelijke criteria, zonder aarzelen een vervalsing. De derde oorkonde is van Stefan, bisschop van Metz, gedateerd 1136 met zegel. Deze beoordeelt hij zonder enige twijfel als echt. De bisschop van Metz had zeggenschap in de stichting, omdat Averbode oorspronkelijk tot het domein van de abdij van Sint-Truiden behoorde, abdij die tot in de 13de eeuw onderdeel was van het patrimonium van de bisschoppen van Metz. De vierde oorkonde is een bul van paus Innocentius II, gedateerd 16 april 1139. Ook deze oorkonde wordt na kritische analyse echt bevonden. Kan op basis van deze vier oorkonden een exacte stichtingsdatum voor Averbode gedistilleerd worden? Dit probleem stelt zich omdat de term ‘premontratenzer orde’ pas voor het eerst in de laatste oorkonde voorkomt. Voor de auteur is de oorkonde uit 1136 de echte stichtingsoorkonde, maar hij wil om pragmatische redenen de traditionele stichtingsdatum van 1134 blijven behouden.
Stefan Van Lani, die zijn sporen verdiend heeft door zijn jarenlang onderzoek naar en het beheer van het patrimonium van de abdij van Park, etaleert met brio zijn kennis in het artikel ‘De abdij van Park en haar abdijdomein, van Haspengouw tot Noord-Brabant’ (p. 38-48). Hij brengt een beknopt en overzichtelijk relaas van het ontstaan van het domein in 1129 en beschrijft de evolutie ervan over de middeleeuwen en de Moderne Tijd heen tot de opheffing ervan onder de Fransen en de herinrichting van de abdij in 1836. Hier, zoals bij Carnier, geen nieuwe gegevens, maar een vlot leesbare synthese.
Jan G.M. Sanders, archivaris bij het ‘Brabants Historisch Informatie Centrum’ (BHIC, Den Bosch), heeft met zijn tekst ‘Eenheid in verscheidenheid. De oude archieven van de kloosters Berne, Sint-Catharinadal en Postel’ (p. 49-70) een inhoudelijk intrigerende bijdrage neergeschreven. Het artikel vangt aan met een beknopte geschiedenis van de drie nog bestaande kloosters. Berne in Noord-Brabant in de gemeente Heeswijk, is gesticht in 1134. Het overleefde de periode van het Hollands calvinisme, dank zij zijn huis in Vilvoorde, werd met de Franse Revolutie opgeheven, en is opnieuw gesticht in 1857. Sint-Catharinadal, een vrouwenklooster gesticht in 1271, thans gevestigd in Oosterhout nabij Breda, heeft een complexe geschiedenis, die de auteur bondig en deskundig uit de doeken doet. Postel is begonnen in 1138 als een priorij van Floreffe, en werd pas in 1618 een zelfstandige abdij, waarvan de geschiedenis nauw verbonden is met enkele parochies in Nederland. De abdij werd na de Franse tijd heropgericht in 1847. Als ‘oude archieven’ wordt voor Berne archief tot het jaar 1857 gemarkeerd, voor Sint-Catharinadal tot 1900 en voor Postel tot 1797. Na een beknopt overzicht van de geschiedenis van die ‘oude’ archieven en hun bewaarplaatsen (de huidige kloosters) geeft de auteur een beschrijving van de inhoud en de recente ordening ervan, activiteit waarbij hijzelf betrokken is geweest. De nieuwe ordening voor Berne gebeurde met respect voor de nummering die gebruikt is in vroegere inventarissen, gelet op de talrijke referenties ernaar in de literatuur. Een verstandige beslissing. Ik wil ter vergelijking verwijzen naar de herindeling in 2008 van het archief van de Abdij van Ninove, waardoor alle referenties naar dit archief in het Monasticon Belge en in alle publicaties van vóór 2008 onbruikbaar zijn geworden, zowel wat betreft de archiefplaats als de nummering.
De volgende bijdrage met als titel ‘Een ambitieus kanunnik grijpt de macht. Joos Bruylant, Grimbergs abdijleven en intriges in de late vijftiende eeuw’ (p. 71-82) is van de hand van Janick Appelmans. Abt Bruylant komt niet voor in de traditionele abtenlijsten van onder meer van het Monasticon belge, hoewel hij in 1468 op canonieke wijze het abbatiaat verwierf en tot minstens 1480 dit ambt claimde. Hij werd in de latere geschiedschrijving van de abdij weggegomd omdat zijn optreden het abdijverleden onwaardig is geweest, aldus het oordeel van de latere kroniekschrijvers. Een analoog stilzwijgen over een prelatuur vindt men eveneens terug in de Ninoofse abdijgeschiedenis, waar de abbatiaatsjaren 1404-1426 van de onwaardige Johannes Nockerstock door de latere geschiedschrijving onder de mat zijn geveegd en op naam gezet van zijn opvolger Johannes van Hoemen, die wel een goede reputatie had.
Wat daarna volgt zijn bijdragen die slechts indirect aansluiten bij de vorige vijf artikels, alle originele referaten op de al genoemde studiedag van Signum. Onder de hoofding Boekbespreking (p. 78-84) bespreekt Jean-Paul Peeters twee artikels van Janick Appelmans, die verschenen zijn in Martine Plouvier (red.), Mobilité et stabilité chez les Prémontrés. Guerres, catastrophes et calamités (Laon, 2018). Daarin zijn teksten gebundeld van het 38ste en 39ste colloquium (Amiens, 2012 en Troyes, 2013) van het Centre d’Études et de Recherches Prémontrées. Appelmans eerste artikel over Diederik van Tudel, abt van de abdij van Park (1462-1494), sluit in de tijd aan bij zijn bijdrage over Joos Brulant. Zijn tweede artikel behandelt de calamiteiten die de Brabantse abdijen in de loop der tijden ondergingen door oorlogen, plunderingen, branden, overstromingen met grote aandacht van de periode van de godsdienstoorlogen in de tweede helft van de 16de eeuw. Vervolgens bespreekt Janick Appelmans zelf het boek De abdij van Averbode. Een verhaal van steen en marmer (Averbode, 2017), samengesteld door niet minder dan negen specialisten met kennis van de soorten natuursteen die in de gebouwen van de abdij gebruikt zijn.
De meest uitvoerige bijdrage in deze bundel is hors catégorie. Het gaat om het eerste deel van een werkstuk van Jaak Ockeley, ‘De abdij, de abt en de norbertijnencommunauteit te Grimbergen in de 18de eeuw’ (p. 85-124). Het tweede deel zal in het volgende nummer van Eigen Schoon & De Brabander verschijnen. Op zich een wat eigenaardige keuze om in deze bundel alleen het eerste deel op te nemen en niet beide delen in één nummer te publiceren. Dit eerste deel bevat twee grote hoofdstukken. In het eerste Hoe beleefden de abt en de communauteit te Grimbergen de 18de eeuw? komen vier thema’s aan bod: ‘De externe verhouding tot Rome en Mechelen; Staatsinterventie; De financieel-economische situatie van de abdij in de 18de eeuw; Gastvrijheid en armenzorg’. Het tweede hoofdstuk De abten van Grimbergen in de 18de eeuw brengt een portret van zes individuele abten met twee inleidende teksten over de procedure van de abtsverkiezing en de opdracht van de abt.
Het geheel is keurig uitgegeven in kleurendruk en mooi geïllustreerd. Alles bij elkaar zijn dank zij het initiatief van Signum en Eigen Schoon & De Brabander en de werkkracht van Janick Appelmans weer enkele belangrijke puzzelstukken toegevoegd aan onze kennis van het rijke premonstratenzer leven in onze gewesten, inzonderheid in het voormalige hertogdom Brabant.