Honderden stedelijke kloosters op kaarten van Jacob van Deventer
Janick Appelmans – Reinout Rutte en Bram Vannieuwenhuyze, Stedenatlas Jacob van Deventer. 226 stadsplattegronden uit 1545-1575. Schakels tussen verleden en heden (Bussum-Tielt: Thoth-Lannoo, 2018) 515p. ill. 119,50€ ISBN: 978-90-77699-17-1
Voor veel steden uit de Nederlanden is het stadsplan van de zestiende-eeuwse cartograaf Jacob van Deventer vaak niet alleen de oudste, maar ook een zeer betrouwbare kaart. Geen wonder dat menige uiteenzetting over laatmiddeleeuwse stadskloosters aanvangt met een situering van de religieuze instellingen op één van Van Deventers plattegronden.
Jacob van Deventer werd begin zestiende eeuw te Kampen geboren als zoon van zijn alleenstaande moeder Anna, die bij haar zus Catherina en schoonbroer Dirk van de Gronde, genaamd Tripmaker, een rijke brouwer, was gehuisvest. Omstreeks 1510 trok Anna samen met haar zoon naar Deventer, alwaar zij huwde met de brouwer Jacob Roelof. Hij schreef zich aan de Leuvense universiteit in, wellicht in 1520. Over zijn formeel studietraject is ondanks veel gespeculeer, weinig met zekerheid bekend. Vaak wordt hij als student in de medicijnen beschouwd, hoewel hij nooit een meestertitel heeft gebruikt. Wellicht rondde hij zijn studies niet af. Jacob arriveerde in Leuven op het moment dat de universiteitsstad van de Nederlanden zich tijdens het tweede kwart van de zestiende eeuw ontpopte als het milieu voor talentvolle geografen, met namen als Gemma Frisius en Gerard Mercator. Of hij professioneel eerst als geneesheer en vervolgens als wiskundige aan de bak kwam, en of hij een tijdlang als kloosterling leefde, dan wel voor of na zijn universitaire studies, blijft voer voor speculatie.
In elk geval legde hij zich vanaf ongeveer 1530 toe op de cartografie. Gedurende twee decennia maakte hij kaarten van verschillende landsheerlijkheden: Brabant (voorgesteld op 20 december 1536), Holland (getoond aan de mandvoogdes begin 1542), en vervolgens Gelre, Friesland en Zeeland. Er wordt ook verondersteld dat hij het karteerwerk verrichtte voor de in 1540 door Mercator gepubliceerde kaart van Vlaanderen. In maart van datzelfde jaar kreeg hij van keizer Karel V de opdracht om zijn kaart van de Noordelijke Nederlanden te verkleinen en uit te breiden met de Zuidelijke Nederlanden. Daarnaast maakte hij onder meer diverse kaarten in en om Delft, Dordrecht en Thorn.
Als uitvalsbasis voor zijn vele reizen door de Nederlanden gebruikte hij Mechelen, waar hij jarenlang samenleefde met de kaartenverkoopster Barbara Smets (†1597). Zijn levensgezellin onderhield er contacten met graveurs, kaartenmakers, uitgevers, drukkers en boekverkopers. Omwille van de godsdiensttroebelen verhuisde hij in 1572 naar Keulen, waar hij in 1575 overleed.
Vanaf ongeveer 1545 werkte Van Deventer als stadscartograaf. Gedurende verschillende decennia vervaardigde hij een uitzonderlijk grote reeks manuscriptkaarten van steden uit de Lage Landen. Van Filips II kreeg hij de opdracht om zijn karteerwerk van alle steden van de Spaanse Nederlanden verder te zetten en te bundelen in een atlas. Of de atlaskaarten een militair-strategisch doel hadden dan wel in functie van bestuurlijke efficiëntie werden besteld, blijft onduidelijk. Zijn stadskaarten getuigen van grote meetkundige expertise en opmeettechnieken en hebben een schaal die varieert tussen 1: 7400 en 1:8400. Afwijkend van de orthogonale voorstelling, waarbij hij waterwegen, wegen en een deel van de vegetatie en gewassen loodrecht vanuit de lucht afbeeldde, toonde hij een aantal, vaak markante, gebouwen via een perspectivistische of scheve projectie. Hoofdkerken beeldde hij net als kastelen en stadhuizen met belfort iets gedetailleerder af. Kloostercomplexen, gasthuizen en kapellen suggereerde hij met een kapelvormig gebouwtje met een blauwe dakruiter en torenspits.
De stadsplattegronden van Jacob van Deventer bevatten de situering en schematische tekening van honderden kapittels en kloosters in de zestiende-eeuwse Nederlanden. In vele steden is het grootste weergegeven bouwwerk een religieuze instelling, vaak een benedictijnenabdij, zoals te Geraardsbergen (Sint-Adriaan), Saint-Ghislain, Sint-Omaars (de Sint-Bertijns) of Atrecht, waar de Sint-Vaastabdij wedijverde met de gotische Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in het afzonderlijk ommuurde westelijke stadsdeel van La Cité. In andere steden markeerde Van Deventer een norbertijnenabdij als grootste gebouw, zoals de Sint-Bonifatiusabdij te Dokkum, de Sint-Cornelius- en Cyprianusabdij te Ninove en de Onze-Lieve-Vrouweabdij van Middelburg. Te Gent zijn de Sint-Baafskathedraal (tot 1559 Sint-Jans(kapittel)kerk) en de Sint-Pietersabdij de grootste weergegeven bouwwerken. In Groningen werd de Der Aakerk even groot afgebeeld als de Martinikerk, die in Van Deventers tijd kortstondig (1559-1594) als kathedraal dienst deed. Van de van oudsher als kathedraal fungerende kerken domineert de Doornikse hoofdkerk met haar vijf torens in Scheldegotiek veel meer het stadsplan dan de Utrechtse dom. Op Van Deventers plan van Oldenzaal draait alles rond de Sint-Plechelmuskapittelkerk. In Rijsel is de Sint-Pieterskapittelkerk beduidend kleiner weergegeven dan de Sint-Stefaanparochiekerk aan het marktplein. Net bezuiden de omwalling van Broekburg ligt de site van de plaatselijke benedictijnenabdij, waarvan de monniken in 1551 op last van de landvoogdes naar de binnenstad verhuisden. Op het plan van Gent heeft de benedictijnse Sint-Baafsabdij plaats gemaakt voor de dwangburcht van Karel V.
Kloosterimmuniteiten zijn goed te onderscheiden op de stadsplannen, zoals die van de benedictijnenabdijen van Echternach en Sint-Winnoksbergen. Het omgrachte en ruime kloostercomplex dat Van Deventer ten oosten van Veurne in kaart bracht, was al lang geen regulier kapittel meer, maar de premonstratenzer Sint-Nikolaasabdij. De ommuurde premonstratenzer abdij van Saint-Feuillien met haar twee vijvers sloot aan op de noordelijke stadsmuur van Le Roeulx en was niet vanuit Henegouwens kleinste stad, maar enkel door twee poorten vanuit het noordelijke ommeland bereikbaar.
Opvallende verschijningen buiten de Leuvense stadswallen zijn de norbertijnenabdij van Park met haar verschillende poorten langs de Molenbeek en de benedictijnenabdij van Vlierbeek. Op de losse kaart van Brussel heeft Van Deventer voldoende ruimte aan de westelijke zijde gelaten om de kartuizerkloosters van Scheut en de premonstratenzer abdij van Dielegem weer te geven. Aan de zuidoostzijde tekende hij de cisterciënzerinnenabdij van Ter Kameren bij de vijvers van Elsene. Andere extramurale cisterciënzerinnenabdijen zijn Groeninge (ten noordoosten van Kortrijk), Nazareth (benoorden Lier) en Zwijveke (ten zuidwesten van Dendermonde).
Bij Amsterdam, Arnhem, Brugge, Delft, Doornik, Geertruidenberg, Gent, Sint-Omaars en Valenciennes zijn de ommuurde kartuizerkloosters met kerk en monnikencellen weergegeven. In de bisschopsstad Roermond, waar de kartuis zich binnen de stadsmuren bevond, heeft Van Deventer op de kleine beschikbare ruimte toch de afzonderlijke cellen zuidelijk van de kloosterkerk getekend.
Ten zuiden van Brielle staan de regulieren- en regularissenkloosters van Rugge met kerken en bijgebouwen afgebeeld. De benoorden Haarlem en Hoorn met de term “regulares” aangeduide kloosters van Maria-Boodschap en Nieuwlicht behoorden tot de congregatie van Windesheim. Westelijk van respectievelijk Herzogenrath en Kamerijk staan de augustijner koorherenabdijen van Rolduc en Cantimpré afgebeeld. De augustijner kanunnikessenabdij van Prémy ligt wat verder ten zuidwesten van Kamerijk, waarvan de binnenstad uitzonderlijk niet gekarteerd werd. Wellicht kreeg Van Deventer daartoe geen toestemming van de bestuurders van de bisschopsstad. Van het in 1553 door Karel V vernietigde Terwaan tekende hij enkel de contouren van de stadsomwalling. Het norbertinessenklooster van Koningsveld ten zuiden van Delft zou enkele jaren na Van Deventers kartering preventief worden gesloopt, opdat het niet als versterkte uitvalsbasis voor een Spaanse aanval op het opstandige Delft zou kunnen dienen. Het franciscaner tertiarissenklooster van Roomburg beoosten Leiden zou in 1572 tijdens de opstand ten onder gaan. Het regulierenklooster gewijd aan Sint-Jan de Evangelist was al in 1535 samengegaan met het klooster De Blinken in Heiloo. Van Deventer markeert de site op de atlaskaart daarom als “olim regulares”.
Bij Luxemburg schreef Van Deventer in een meander van de Alzette de namen van twee vernielde kloosters naast elkaar: dat van de predikheren en het benedictijnenklooster van Altmünster, dat aan het begin van de zeventiende eeuw zou herrijzen als de abdij van Neumünster. Op de kaart van Bouvignes-sur-Meuse wordt op de rechter, Dinantse Maasover de abdij van Leffe naar haar bewoners als “premonstratenses” aangegeven.
Van Deventers bijzondere belangstelling voor leprozerijen uit zich te Terbank bij Leuven, de Brusselse Sint-Pietersleprozerij bij de Hallepoort, het leprozenhuis van Halle aan de weg naar Brussel of nog bij de bezuiden Maubeuge gelegen Heilige Bloedkapel, die voordien als kapel van de leprozerij dienst deed. Ook westelijk van Aalst, Beaumont en Doornik, noordelijk van Delft, Haarlem en Vilvoorde, oostelijk van Béthune, Zoutleeuw en Zutphen en zuidelijk van Brielle, Diksmuide, Edingen, Mechelen, Naarden en Nijmegen zijn leprozenhuizen door de bijschrift leprosen” en “leprosi” eenvoudig te herkennen.
Bij Le Cateau-Cambrésis duidde Van Deventer het (aarts)bisschoppelijk kasteel van de Kamerijkse kerkvorsten met een pars pro toto als “Mon Plaisir” aan. In zijn tijd, op 3 april 1559, werd in het lusthof de Damesvrede ondertekend.
De stadskaarten van Jacob van Deventer zijn zeer uniform van opzet. Zij tonen aan dat de laatmiddeleeuwse morfologie van de steden, die hij vastlegde, nauwelijks is gewijzigd in de loop van de eeuwen. De structuren van zijn stadsplannen komen grotendeels overeen met satellietfoto’s.
Het boek sluit af met een breed opgezette vergelijkende studie van de stadsmorfologie en de ruimtelijke patronen. Interactie met waterwegen was van cruciaal belang om bewoningskernen tot steden te laten uitgroeien. Water bood van nature tal van mogelijkheden naar vervoer, commerciële en industriële ontwikkeling en stadsverdediging.
De stadsplattegronden van Jacob van Deventer zijn vaak de oudst bewaarde kaarten van veel steden uit de Habsburgse Nederlanden. De eerste bundeling van al deze plannen in één band, levert een gewichtig boek van meer dan vier kilogram op. Van elke stad is het stadsplan (indien beschikbaar naar de atlaskaart) en de bijkaart afgedrukt. Voor de situering van de religieuze instellingen zijn de bijkaarten van groot belang. Daar waar Van Deventer de extramurale kloosters vaak met hun naam of hun orde aanduidde op de stadskaarten, ontsluiten de bijkaarten zowat alle kloosters binnen de stadsmuren. Van een aantal grote steden, zoals Brugge, Brussel, Dordrecht Gent, ’s-Hertogenbosch, Leuven, Mechelen en Utrecht is de kloosterrijke binnenstad nog eens vergroot weergegeven. Kleinere schematische kaarten duiden genummerd de belangrijkste topografische elementen of gebouwen in de stad. Deze worden in dezelfde volgorde besproken in Rutte en Vannieuwenhuyzes bespreking van de stad en haar ontwikkeling. Een kleine satellietfoto laat toe om de (vaak beperkte) evolutie van de stedelijke morfologie vast te stellen. Een uitvoerige en prachtig geïllustreerde inleiding, toelichtingen en vergelijkingsmateriaal bij elke stad en een vergelijkende studie van stadsvorming aan de hand van de stadsplattegronden uit alle gewesten maken van de Stedenatlas Jacob van Deventer een haast onuitputbare bron van kennis en een uitnodiging tot verdere en verdiepende studie.