’Gnotosolitos parvus’ van Arnold Gheyloven
Rudolf van Dijk - Anton G. Weiler, Het morele veld van de Moderne Devotie, weerspiegeld in de ’Gnotosolitos parvus’ van Arnold Gheyloven van Rotterdam, 1423. Een Summa van moraaltheologie, kerkelijk recht en spiritualiteit voor studenten in Leuven en Deventer. Middeleeuwse Studies en Bronnen, XCVI. (Hilversum: Verloren, 2006). 376 p. ill. ISBN 9065509364 €37,00
De broeders van het gemene leven lieten zich gewoonlijk niet in met direct onderwijs. Zij beperkten zich tot invloed op benoemingen van geestverwante krachten in schoolbesturen en lerarencolleges enerzijds en tot studieuze ondersteuning en spirituele vorming van interne leerlingen in hun eigen convicten anderzijds. Over hun bemoeienissen met de scholieren (scholares clerici, ’clercken’) is sinds fundamentele studies als van C. van der Wansem en R.R. Post veel bekend.
Maar hoe gingen de broeders te werk met scholieren die vanuit het convict toetraden tot het broederhuis en als jonge broeders (fratres clerici) gevormd werden voor het priesterschap? Zij waren veelal bestemd voor de functie van biechtvader, predikant of rector voor de vrouwenconventen en voor pastorale assistentie in stad en omstreken. Over hun vorming was tot nu toe weinig bekend. Pas het Concilie van Trente ontwikkelde het seminarieysteem; de gemiddelde priesterkandidaat deed in de vijftiende eeuw zijn basisvorming op ten huize van een ervaren pastoor.
Op de boven gestelde vraag is met het hier besproken boek een eerste antwoord gegeven. De Windesheimer Arnoldus Gheyloven stelde een Gnotosolitos parvus (kleine ’Ken jezelf’) samen, die door Anton Weiler op erudiete wijze is ingeleid en voor de huidige lezer gedetailleerd is ontsloten. Arnold Gheyloven van Rotterdam (ca. 1375-1442) studeerde kerkelijk recht in Wenen, Bologna en Padua, voordat hij ca. 1407 intrad in de priorij Groenendaal bij Brussel. De toevoeging parvus bij de - wat gekunstelde - titel Gnotosolitos veronderstelt het bestaan van een Gnotolitos magnus. Inderdaad bevindt zich onder de dertig werken die hij schreef en waarvan er acht bewaard gebleven zijn, een tweede, omvangrijker werk van vergelijkbare strekking. Gheyloven bedoelde het als handboek voor priesters, die in hun pastorale praktijk behoefte hadden aan theologisch en canonistisch bronnenmateriaal. De Gnotosolitos parvus is niet alleen een kortere versie van dit grotere traktaat, maar vooral een bewerking voor inwonende priesterstudenten, met name van het paedagogium van de priester Henricus Wellens te Leuven en van het Heer-Florenshuis te Deventer. Gheyloven wilde hiermee de studenten helpen 1) tot zelfkennis te komen en 2) te leren welke verplichtingen uit het christelijk geloof voortvloeien. Het boek dient daardoor zowel zelfkennis als onderricht.
Dit alles ontvouwt Anton Weiler zeer gedetailleerd in het eerste (13-40) van zijn vier inleidende hoofdstukken. In het tweede hoofdstuk (41-66) geeft hij een brede karakteristiek van de Gnotosolitos parvus, dat vooral als moraaltheologische en kerkrechtelijke summa opgevat moet worden. Het boek bestaat uit twee delen, waarvan het tweede slechts excerpten van een groter tweede deel bevat. Het eerste deel omvat de christelijke gedragsleer in 13 rubrieken: over de doodzonden, de tien geboden, de twaalf evangelische raden, de vijf uitwendige zintuigen, de geloofsbelijdenis, de zeven sacramenten, de acht zaligheden, de zeven gaven van de Heilige Geest, de zeven lichamelijke en de zeven geestelijke werken van barmhartigheid, de negen vreemde zonden, de zonden tegen de Heilige Geest en de vier tot God roepende zonden. Arnoldus Gheyloven was geen origineel denker en steunt in zijn schema op zijn middeleeuwse bronnen, waarin de getalsymboliek en de samenhang van de rubrieken een eigen denkkader structureerden. Dit kader vormde de basis voor veel normen in het maatschappelijk leven, dat in de middeleeuwen nog geheel doortrokken was van de christelijke moraal. Door een boek als Gnotosolitos parvus leren wij dus tevens de wereld van de leek kennen, hetgeen het belang van Weilers uitvoerige behandeling extra onderstreept.
Gezien het karakter van Gheylovens geschrift wijdt de auteur extra aandacht aan de canonistische en moraaltheologische context ervan met het oog op theorie en praktijk van de biecht (67-72). In zijn laatste inleidende hoofdstuk (73-80) bespreekt Weiler de eigen aard van de Gnotosolitos parvus als instrument voor de vorming van de eigen religieuze identiteit van de toekomstige priester. Daarom behandelt Gheyloven meer morele en pastorale thema’s dan de gemiddelde summa en is zijn boek geen spiegeltraktaat, noch een devotioneel oefenboek of een biechtspiegel, maar een pastoraal studieboek. Hierin verwijst hij de student direct naar de bronnen, die deze veelal voor het grijpen had. De spirituele sfeer waarin dit handboek zich beweegt, ademt geheel de geest van de Moderne Devotie, die met wijd verbreide geschriften als De spiritualibus ascensionibus en De reformatione virium animae van Gerard Zerbolt van Zutphen het belang van geestelijke vorming en innerlijke hervorming al voor de vijftiende eeuw in het licht had gesteld.
Het grootste deel van Weilers boek bevat een gedetailleerde en voorbeeldig gedocumenteerde weergave van de Gnotosolitos parvus met commentaar (83-316), geordend naar de 13 rubrieken. Daarbij behandelt hij de morele en spirituele aspecten van het christelijk leven uitvoeriger dan de theologische. Hij wisselt vertalingen af met samenvattingen, maar laat Latijnse tekstweergaven achterwege, omdat een uitgave van de Gnotosolitos parvus in de reeks Corpus Christianorum Continuatio Mediaeualis van Brepols te Turnhout voorzien is (20, noot 19). De auteur wil met deze presentatie niet alleen de te verschijnen tekstuitgave prenataal van een gedegen inleiding en toelichting voorzien, maar ook een bijdrage leveren aan onze vaderlandse geschiedenis van christelijke waarden en normen. Deze opzet motiveert hij in zijn ’Woord vooraf’ met een opdracht aan bisschop Ad van Luijn van Rotterdam, die een verwante geestesinstelling heeft - als volgt: ’In onze tijd, die roept om herstel van normen en waarden, is kennis van het morele beschavingsproces in vroeger eeuwen van wezenlijk belang’ (8). In deze kennisoverdracht geeft hij Arnoldus Gheyloven een eigen plaats, omdat deze uitgaat van innerlijke integratie van studie en leven in de opleiding van priesters en in hun pastorale prakrijk. Door het oog van deze laatmiddeleeuwse auteur prevaleert de mens niet in zijn economische bruikbaarheid, maar in zijn spirituele roeping. In deze zin bevat het boek van Weiler veel behartenswaardige beschouwingen, die dankzij de brede uitstraling van uitgeverij Verloren ook veel niet-wetenschappers zullen aanspreken. Voor de wetenschappers openen uitvoerige bronnen- en literatuuropgaven en indices talrijke wegen naar verdere studie.