Abdijrekeningen en -registers bieden steeds nieuwe inzichten over orgelgeschiedenis

Janick Appelmans – Jozef Van Osta, Averbode, zes eeuwen orgelbouwkunst in Brabant, 3 dln, (Brussel: Sic, 2019) 175+183+215p. ill. index 150,00€ ISBN: 978-2-9602363-0-9

In de norbertijnenabdij van Averbode, gelegen op de grens van Brabant en Loon, is de aanwezigheid van een orgel geattesteerd vanaf de vijftiende eeuw. Het was het begin van een zeshonderdjarige geschiedenis, waarin heel wat orgels elkaar hebben opgevolgd. Deze geschiedenis werd uitgebreid te boek gesteld in het driedelige Averbode, zes eeuwen orgelbouwkunst in Brabant.

Het eerste deel behandelt het ancien régime. In het tweede deel komen de orgels vanaf de heroprichting van het klooster in 1834 aan bod. Bijlagen, zoals de publicatie van alle relevante archiefstukken, biografieën van de tweeëndertig gekende organisten, korte artikels over Flor Peeters te Averbode en over de orgeldagen van 1968 en 1969 en een verklarende woordenlijst en de bibliografie vormen het derde boekdeel.

Auteur is de al in de theologie gedoctoreerde norbertijn Jozef Van Osta. Hij verdedigde de voorliggende studie aan de KU Leuven als proefschrift in de musicologie. Dankzij de goede zorgen van Jean Ferrard werd dit doctoraat uitgegeven bij Sauvegarde des Instruments de musique à Clavier. Het resultaat is een 573 pagina’s tellend werkstuk, waarvan de drie boekdelen in een foedraal opgeborgen zitten.

De oudste vermeldingen van al aanwezige orgels in Averbode dateren van de jaren 1434, 1450 en 1452. Het betreft telkens rekenposten voor de herstelling door een “organista” of orgelbouwer, van wie de vroegst bij naam gekende Willem Colen is. Deze meester verscheen in 1452 in het rekeningenboek van de proost, de toenmalige econoom.

Het eerste, gekende orgel is het gotisch instrument van Jan van Ghemert, een dominicaan uit ’s-Hertogenbosch, die daar, maar eveneens in Antwerpen, Tongeren en Utrecht werkzaam was. In mei 1485 sloot de abdij een contract met de orgelbouwer voor de prijs van 83 Rijnsgulden. De archiefdocumenten zwijgen echter over de samenstelling. Om een beeld te geven bestudeert Van Osta het bijna gelijktijdige orgel dat Van Ghemert voor de Sint-Medarduskerk van Vreren bij Tongeren van 1480 tot 1483 bouwde.

Een rekenpost leert dat meester Jan van Aarschot geheten van Aren in 1504 het positief van orgels (in het meervoud) herstelde. Vraag daarbij is of het ging om nieuwe orgels, dan wel dat het orgel van Van Ghemert de abdijbrand van 1499 toch enigszins overleefde. Wellicht stond het orgel op het doksaal dat het koor van het kerkschip scheidde, want in 1517 werden orgel en koorafsluiting samen verkocht aan de parochiekerk van Balen. Alleszins is zeker dat de orgelmaker de ook vijftien jaar eerder in Zoutleeuw actieve Jan II van Aren was. Hij was een zoon of bloedverwant van Jan Steenken, alias van Aren, een Leuvens orgelmaker, die tot in Noord-Frankrijk werkzaam was en tussen 1458 en 1467 een jaargeld genoot van de Bourgondische hertog.

In 1517, wanneer de herinrichting van het abdijkerkinterieur ongeveer voltooid was, kreeg de net als Van Ghemert uit ’s-Hertogenbosch afkomstige Willem Boets van Heyst de opdracht om een nieuw orgel te bouwen. Hoewel hij nog tot 1524 in de rekening verschijnt bij onderhoud, had hij het in de jaren 1517-1519 lastig om tegelijk in Averbode en in de Bossche Sint-Janskerk te werken. Zijn Noord-Brabantse opdrachtgevers zouden hem in 1519 na de afkeuring van de verbetering en verbouwing van het orgel zelfs van zijn opdracht ontheffen. Om heel andere redenen verging het Boets van Heyst nog veel slechter, toen hij tijdens zijn verbanning zijn thuisstad betrad. Als een van de eerste aanhangers van Luther werd hij er opgepakt en op 27 november 1533 gewurgd en daarna verbrand. Zijn orgel was een vernieuwend, tweemanualig instrument met acht registers die elk afzonderlijk getrokken of afgestopt konden worden, aldus de traditie van het ondeelbaar plenum van het blokwerk doorbrekend en zodoende de klankleuren van gevoelig uitbreidend, doch met een behoudsgezinde dispositie zonder enig tongwerk. Nog opvallend was dat in 1517 de abdij de deskundige raad inriep van de Bossche stadssecretaris Simon van Coudenberghe, voormalig organist voor het Illustere Onze-Lieve-Vrouwebroederschap, maar toch niet koos uit de door hem voorgestelde kandidaten. In de decennia voor en na 1500 valt niet alleen voor de orgelbouw, maar ook voor de klokkengieterij de artistieke oriëntatie van Averbode op ’s-Hertogenbosch op.

Belangrijke nieuwe inzichten biedt Van Osta over de activiteiten van de Tiense organist en orgelbouwer Antoon Toers, die twee nieuwe, éénmanualige instrumenten bouwde. In 1530 voorzag zijn contract dat hij na het voltooien en het opleveren van een nieuw, groot orgel bovenop een geldsom zou vergoed worden met het oude orgel. Zijn contract van 1540 stipuleerde de bouw van drie blaasbalgen, een aanwijzing voor een nieuw, klein orgel. Doorslaggevend zijn de tot nu toe niet gesignaleerde betalingen uit 1548 en 1550, telkens voor de “visitatie ende reparatie” van “twee orgelen”. Op 4 mei 1548 ondertekende Antoon Toers eigenhandig de rekening. Met deze instrumenten beschikte de abdij over typisch Zuid-Nederlandse orgels, die (zoals eerder in de Onze-Lieve-Vrouwekapittelkerken van Antwerpen in 1509 en Kortrijk in 1529) tongwerken toevoegden ten opzichte van Van Heysts orgel. Vanuit het inzicht dat twee geheel nieuwe orgels gebouwd werden en steunend op de uitvoerige bronnen en de nog geldende bevindingen van de eerdere organologen reconstrueert Van Osta in detail de registers en accessoires van Toers’ instrumenten.

In 1562 ging de abdij van Averbode voor de absolute wereldtop: de Antwerpse orgelbouwer Gielis Brebos verbond zich er contractueel toe in kwaliteit niet onder te doen voor zijn eigen groot orgel van de kerkfabriek van de intussen tot kathedraal verheven Onze-Lieve-Vrouwekerk van zijn thuisstad. Gielis Brebos was niet de miste: deze uitgeweken Lierenaar besloot zijn loopbaan met het bouwen van vier orgels voor het koninklijke klooster van San Lorenzo de El Escorial. Op zeven maanden tijd verbouwde hij ingrijpend het groot orgel en vernieuwde hij het klein orgel.

Uit de studie blijkt de voortrekkersrol die de abdij van Averbode op enkele momenten in haar geschiedenis heeft gespeeld op het gebied van de orgelbouw. Veel nieuwe documenten en nieuwe interpretaties van gekende archiefstukken laten Van Osta toe om een synthetisch overzicht te presenteren. Voor de middeleeuwen en de zestiende eeuw slaagt hij erin verschillende lacunes op te vullen, terwijl hij voor de nieuwe en de hedendaagse tijd meer de bestaande verhalende bronnen volgt. Toch bevat zijn proefschrift ook voor de periode na 1566 verschillende nieuwe inzichten, zoals de ontdekking dat Jacob Verbuecken in het midden van de achttiende eeuw het orgel van Jan Dekens uit 1662 herstelde, de uitgave en diepgaande studie van de briefwisseling tussen grote achttiende-eeuwse Luikse orgelbouwer Guillaume Robustelly en prelaat Trudo Salé (die met zijn composities voor de muziekpraktijk van belang was) of nog de verkoop en heropbouw van het Robustelly-orgel in 1822 in de Sint-Lambertuskerk van Helmond.

De auteur heeft niet alleen oog voor de orgels, maar ook voor het meubilair en het decor in de kerk eromheen. Vanuit de archiefdocumenten beschrijft hij in detail de voor het groot orgel van 1530 fraai uitgewerkte de orgelkast met beeldhouwwerk, orgelluiken, sjabloonschilderingen, en gebosseleerde pijpen voor het orgelfront in renaissancestijl. Dit was het werk van verschillende ambachtsmeesters uit Diest, Turnhout en Zoutleeuw.

De boekdelen zijn door hun knappe lay out met het kritisch apparaat in rechter kantlijn van de oneven pagina’s en rijkelijk beeldmateriaal, waaronder detailfoto’s van elk archiefdocument dat er toe doet, een lust voor het oog.