Ondergronds bij Thomas van Cantimpré en de victorijnen van Bellingen

Janick Appelmans – Tomas Bradt m.m.v. Bart Bartholomieux en Bert Acke (red.), Archeologische opgraving Bellingen Onze-Lieve-Vrouwkerk (prov. Vlaams-Brabant). Basisrapport (Ingelmunster: Monument Vandekerckhove, 2016) 201+9+36+3+26p. en ongepagineerde bijlagen (te consulteren op https://oar.onroerenderfgoed.be/item/1761)
Bart Desmet, De archeologische opgravingen van de abdij van Cantimpré te Bellingen (Bellingen: Bellingahaim, 2020) 59p. ill. € 10,00 geen ISBN

De installatie van vloerverwarming en het aanleggen van nieuwe rioleringen in en rondom de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Bellingen leidden in 2013-2014 tot grootschalig archeologisch onderzoek in dit rustige dorp in het Pajottenland, ten zuidwesten van Brussel. De omwille van de coronapandemie verschoven archeologiedagen van 2020 vormden de aanleiding voor deze rijk geïllustreerde brochure en het online ter beschikking stellen van de rapporten van de opgravingen.

Bellingen is vanuit de religieuze geschiedenis bekend door de voormalige priorij van reguliere kanunniken. In 1182 startten twee priesters er een gemeenschap die door de bisschop van Kamerijk aangesloten werd bij zijn eigen stichting van Cantimpré, net buiten zijn bisschopsstad. De abdij van Cantimpré behoorde tot de congregatie van Saint-Victor, gesticht door de Parijse magister en latere bisschop van Châlons-en-Champagne Willem van Champeaux. Deze reguliere kanunniken muntten uit in gestrengheid en geleerdheid (Poirel 2010; Pacaut 1993,134).

Het grootste probleem voor de geschiedschrijving is dat de bewaarde archieven van de priorij en tussen 1580 en 1677 abdij van Bellingen nauwelijks veertien nummers in het Rijksarchief te Leuven beslaan. Bovendien betreft het hoofdzakelijk stukken uit de zeventiende en achttiende eeuw over de materiële grondslagen van het kloosterbestaan.

Over de beroemdste bewoner, de dertiende-eeuwse hagiograaf en encyclopedist Thomas van Cantimpré, verscheen daarentegen een hele bibliotheek. Hij schreef vier Latijnse heiligenlevens, zoals die van Lutgart van Tongeren en Christina de Wonderbare. Van zijn natuurencyclopedie Liber de natura rerum zijn nog meer dan zestig manuscripten bekend. Het Bonum universale de apibus, een collectie van exemplarische verhalen ter ondersteuning van de prediking, kende niet alleen een grote handschriftelijke verspreiding, maar werd ook in verschillende talen vertaald. De meeste literatuur handelt echter over de mystiek van de vrouwelijke heiligen en over de inhoud van zijn encyclopedie. Zijn biografie geniet daarbij meestal maar zijdelings de aandacht, wat ook de aansluiting met de studie van het klooster van Bellingen bemoeilijkt. Bovendien was Thomas vanaf omstreeks 1217 hooguit anderhalf decennium aan de abdij van Cantimpré verbonden. Na zijn onderricht als vijfjarige aan de priorij van Bellingen studeerde hij elf jaar in Kamerijk, wellicht aan de kapittelschool van de Sint-Gorikskerk. Rond 1232, zo leert de Vita sanctae Christinae mirabilis, werd hij dominicaan. De bewering dat Thomas de derde abt van Cantimpré was, die in tal van lokale publicaties over Bellingen terugkeert, kunnen we niet volgen. Deze abtsfunctie brengt Thomas nergens in zijn oeuvre ter sprake en is ook niet te vinden in de recente biografieën (Appelmans 2002 264-266; Platelle 1997 13-15; Stutvoet-Joanknecht 1990 9-15).

Gelukkig is het klooster van Bellingen inzake materiële relicten ook voor de middeleeuwen beter bedeeld. In de priorijkerk werden de belangrijke weldoeners Engelbert III van Edingen (†1243/1246) en zijn echtgenote Ida van Avesnes (†1217) begraven. Hun gezamenlijke grafzerk is bewaard in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Rond dezelfde tijd werd de Bellingse Sedes sapientiae, tegenwoordig op stilistische gronden in de jaren 1230-1235 gedateerd, vervaardigd (Ghislain 2018 10-15). De huidige bewaarplaats is onbekend, maar er is een foto uit 1926, toen het beeld nog in het bezit was van dokter Van den Corput en samen met andere stukken uit diens collectie tentoongesteld werd in de Brusselse Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (negatiefnummer B007462).

Regelmatig worden voor de religieuzen die in de kloosters te Bellingen en Kamerijk woonden, de termen monniken en kanunniken door elkaar gebruikt. Het archeologisch rapport gebruikt nooit de correcte benaming (reguliere) kanunniken. In de twaalfde eeuw was het niet ongewoon dat kleine gemeenschappen aansluiting zochten bij intussen degelijk uitgebouwde congregaties, zoals de nieuwe orden van reguliere kanunniken van Arrouaise, Prémontré of Saint-Victor (Appelmans-Meijns 2021 60). Deze geestelijken leefden als gemeenschappen van priesters samen volgens een kloosterregel (Ardura-Janssens 2021 11-13; Lawrence 2004 169-178, vnl. 173; Ockeley 2002 37-41, vnl. 40). Zij kenmerkten zich door een gemengde levensvorm, een vita mixta, die kloosterleven verbond met maatschappelijke inzet, zoals parochiezorg, die volgens de auteurs aan Thomas van Cantimpré toegewezen zou zijn, en prediking.

Aangezien er nooit eerder archeologisch onderzoek uitgevoerd werd op het kloosterterrein en omdat de nieuwe afwatering en riolering dwars door het voormalige kloosterpand loopt, werden ook buiten het kerkgebouw verschillende sleuven onderzocht.

Sporen van eerdere bewoning van de site, die mogelijk tot het einde van de tiende, maar zeker tot het midden van de elfde eeuw teruggaan, werden ontdekt. Voorbeelden hiervan zijn grijs gekleurd aardewerk en twee skeletten, begraven onder de noordelijke fundering van de eerste priorij, in de buurt van de kapittelzaal, en waarvan via C14-datering hun leven in de twee eeuwen voor de kloosterstichting kan gedateerd worden. Grondsporen in de tuinzone wijzen op mogelijk omgreppelde woonerven aan de oostzijde van de kleine hoogmiddeleeuwse kerk.

De zachte blauwgrijze schiefersteen, afkomstig uit Sint-Renelde (Saintes), die als hoeksteen voor een zeventiende-eeuws kloostergebouw gebruikt werd, is het tweede bewezen voorbeeld van het gebruik van deze steen uit de Formatie van Oisquercq, Lid van Ripain (samen met de vaststelling van Francis Tourneur aan de kerk van Oisquercq). Vakspecialist Michiel Dusar beveelt daarom nieuwe analyse van bestaande, oude gebouwen uit de omgeving aan.

Opgravingen net buiten de huidige sacristie leverde bijkomende argumenten op om dit vertrek als onderdeel van een grotere, wellicht zeventiende-eeuwse kapittelzaal te beschouwen. De muren van de doorgang van het kloosterpand naar de kapittelzaal waren met florale motieven en Franse lelies beschilderd. Aan de buitenzijde is deze doorgang dichtgemetseld, net als de toegang tot de slaapzaal van de kanunniken of de doorgangen op verschillende verdiepingen naar de kerk.

In de kloostertijd werd er niet in het kloosterpand begraven, maar wel in de kerk. Voor de gewone leken was er een publiek kerkhof bezuiden de kerk.

De opgraving leverde heel wat tegels op, van de dertiende en veertiende tot de zeventiende en achttiende eeuw, zoals de blauwgrijze en grijswitte vloerbetegeling in dambordpatroon in de herbouwde zeventiende-eeuwse kerk. Ook luxueuzere accessoires voor persoonlijke hygiëne, zoals de sierlijke sluiting van een parfumflesje, een oorlepeltje en een ivoren tandenborstel, werden opgegraven. Uniek is de vondst van een Franse noodmunt van 20 stuivers geslagen tijdens het Spaanse beleg van Kamerijk in 1595.

In coronatijden is een wandeling en een gespreid bezoek aan de opgravingssite en aan de tentoongestelde vondsten en de begeleidende documentatie in de kerk en de sacristie een veilige manier om veel belangstellenden bij heemkunde en erfgoed te betrekken. De heemkundige kring Bellingahaim, die niet alleen voor het dorp Bellingen, maar eveneens voor de hele gemeente Pepingen met haar zes dorpen en twee gehuchten werkzaam is, slaagde erin om op zondag 12 oktober 2020 een honderdtal ingeschreven wandelaars en nog tientallen andere bezoekers te verwelkomen. Een zeer geslaagde invulling van de archeologiedagen, als je weet dat Groot-Pepingen maar 4500 inwoners en Bellingen nauwelijks 750 bewoners telt.

De rijk geïllustreerde brochure De archeologische opgravingen van de abdij van Cantimpré te Bellingen is te koop via bellingahaim@gmail.com en bij de cafetaria van het ontmoetingscentrum Terloo. Dit is gevestigd in het schoolcomplex aan de Kareelstraat 21 te Bellingen, in een voormalige adellijk kasteel, dat tot 1990 als klooster van de zusters van de heilige Vincentius a Paulo in gebruik was. Het rapport van de opgraving is online te raadplegen op https://oar.onroerenderfgoed.be/item/1761 en http://monarcheo.be/web/monument/archeologie/public/document/documenten?... (met alle deelrapporten).