Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen

Jan Kuys - Peter A. Henderikx, Land, water en bewoning. Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen. Keuze uit de verspreide opstellen bezorgd door Bas van Bavel, Gerrit van Herwijnen en Kees Verkerk (Hilversum 2001), 351 blz., ISBN 90-6550-656-X €35,-

Deze bundel zag het licht ter gelegenheid van het afscheid van Peter Henderikx als hoogleraar in de Nederzettingsgeschiedenis van de Nederlanden in de Middeleeuwen aan de UvA op 1 oktober 2001. Henderikx sloot toen een loopbaan af die hij in 1966 begonnen is in het archiefwezen, waarna hij in 1971 aan de UvA Z.W.O-onderzoeker werd en vervolgens in 1974 wetenschappelijk medewerker.

Land, water en bewoning bevat een selectie van eerder door Henderikx gepubliceerde artikelen, die hier zijn gegroepeerd rond drie belangrijke thema’s in zijn wetenschappelijk werk. Het gaat achtereenvolgens om (1) Ontginnings- en nederzettingsgeschiedenis, (2) Waterstaatsgeschiedenis en (3) Diplomatiek. De thema’s (1) en (2) hebben een gemeenschappelijk geografisch kenmerk, namelijk dat zij betrekking hebben op Zeeland of het Zuid-Hollandse rivierengebied. Op het eerste gezicht geven de drie thema’s geen aanleiding voor een bespreking van dit boek in het tijdschrift Signum. De invalshoek van de meeste bijdragen is niet kerkelijk of religieus. Het sterkst geldt dit voor bijdragen over waterstaatsgeschiedenis onder thema (2). De waterstaat van Walcheren, de Lek en de Hollandse IJsel, dijkzorg in het baljuwschap Zuid-Holland en de waterstaat van de Alblasserwaard zijn hier de onderwerpen. Verschillende bijdragen onder de thema’s (1) en (3) bieden daarentegen wel het een en ander over de geschiedenis van kerkelijke instellingen. Zo vinden we onder thema (1) een opstel over ’De bisschop van Utrecht en het Maas-Merwedegebied in de elfde en twaalfde eeuw’. Hierin wordt ondermeer aangetoond dat er een verband bestaat tussen het recht van de bisschop op tienden in nieuw ontgonnen land (novaaltienden) en de vestiging van zijn wereldlijk gezag. In ’Het ontstaan en de vroegste ontwikkeling van Zierikzee tot circa 1300’ komen de plaatselijke kerk- en kloostergeschiedenis mede aan de orde. De drie opstellen van thema (3) betreffen alle de bisschop van Utrecht. In de diplomatische studie ’Het Cartularium van Radbod’ lezen we niet alleen over dit handschrift, maar ook over de lotgevallen van het bisschoppelijk archief vó ór het midden van de twaalfde eeuw, een periode waaruit geen originele oorkonden bewaard zijn gebleven. Een opstel met de titel ’Onecht of echt? De bevestigingsoorkonde van bisschop Bernold van 26 juni 1050 voor de Sint-Paulusabdij te Utrecht’ heeft de genuanceerde conclusie dat de oorkonde grotendeels echt is, met uitzondering van twee interpolaties uit het begin van de veertiende eeuw. Het waarom van deze interpolaties voert ons naar het bekende middeleeuwse thema van de verhouding tussen Kerk en Staat, in dit geval een conflict tussen de Paulusabdij en de graaf van Gelre. In ’De bevestigingsoorkonde van bisschop Otto III van Utrecht voor de abdij van Middelburg, juni 1247’ wordt een oorkonde gerehabiliteerd die door Post voor onecht was verklaard.

Uiteraard kan deze bundel door zijn opzet en omvang slechts een beperkte indruk geven van het vele dat Henderikx vanaf het midden van de jaren zestig heeft gepubliceerd. Een vluchtige blik op de lijst van publicaties van Henderikx (p.14-18) laat dat zien. Genoemd kunnen onder andere worden de archiefinventarissen die hij als archiefambtenaar maakte, maar ook de Syllabus bij de lessen oorkondenleer (1971), die voor veel Nederlandse mediëvisten de eerste (en vaak ook laatste) kennismaking was met de beginselen van de diplomatiek. En niet te vergeten De oudste bedelordekloosters in het graafschap Holland en Zeeland uit 1977. Hij had erop kunnen promoveren, maar Henderikx deed dat niet. Voor zijn proefschrift had hij immers een ander onderwerp in gedachten (de Alblasserwaard) en van een promotieplicht op straffe van ontslag had toen nog niemand gehoord aan de Nederlandse universiteiten. Het ’officiële’ proefschriftonderwerp de Alblasserwaard leverde een aantal artikelen op, maar de monografie die Henderikx in 1983 als deel van zijn proefschrift publiceerde is ruimer van opzet en behandelt de bewoningsgeschiedenis van de beneden-delta van Rijn en Maas vanaf de Romeinse tijd tot het jaar 1000. Het is te betreuren dat enkele belangrijke artikelen in deze bundel ontbreken, zoals bijvoorbeeld ’Walcheren van de 6e tot de 12e eeuw’, de tekst van Henderikx’ inaugurale rede, die in artikelvorm verscheen in jaargang 1993 van het Archief van het Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen, en ’De ringwalburgen in het mondingsgebied van de Schelde in historisch perspectief’, dat is opgenomen in het boek Vroeg-Middeleeuwse Ringwalburgen in Zeeland (Goes 1995). Dit laatste artikel bevat onder meer een op bronnenstudie gebaseerd overzicht van de Noormanneninvallen in het Nederlandse kustgebied. Beide artikelen zijn ten onrechte nauwelijks bekend buiten Zeeland.

Men zou kunnen betogen dat Land, water en bewoning slechts een beperkt beeld geeft van het gevarieerde oeuvre van de emeritus, maar dat is dan ook meteen het enige minpuntje dat aan deze bundel kleeft. Met de vele artikelen uit Henderikx’ publicatielijst had dit boek gemakkelijk en met behoud van kwaliteit dubbel zo dik gemaakt kunnen worden. Omdat dit niet is gebeurd, kunnen we nu slechts hopen op de verschijning van een volgende verzamelbundel. Ook enkele na 2001 verschenen publicaties zouden daarin een plaats moeten krijgen, zoals de uitgebreide bijdrage die Henderikx leverde aan het in 2006 verschenen boek over de Abdij van Middelburg.