Puik standaardwerk over religiegeschiedenis in Nederland
Janick Appelmans - J. van Eijnatten en F. van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis (Hilversum, Verloren, 2005), ISBN 9065507868
Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg leiden ReLiC, het Centrum voor Nederlandse Religiegeschiedenis aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, en vanuit die hoedanigheid wagen zij een oprechte poging om een Nederlandse religiegeschiedenis in de breedste zin van het woord te bezorgen.
Zij omschrijven religie als ’alles wat verwijst naar een bovennatuurlijke werkelijkheid, een hogere orde die zin verschaft aan wat mensen denken, doen en maken’. Deze ruime definitie wordt toegepast op het gebied dat overeenstemt met het huidige koninkrijk Nederland en doorheen een lang tijdsperspectief, vanaf de hunnebedbouwers tot de adepten van de new age.
Omdat religie een veeleer complexe materie is, zetten de auteurs elk aangesneden thema bondig, maar verhelderend en concreet, uiteen. Zij kiezen voor een eenvoudig taalgebruik, dat steeds garant staat voor een gepaste woordkeuze. Hoewel de toegevoegde kaders en schema’s geen exhaustiviteit pretenderen, bieden zij erg volledige en informatieve overzichten van religieuze bewegingen, spirituele leidsmannen of belangrijke doctrinaire werken. Dit alles resulteert in een vlot leesbaar boek.
Het weergeven van de rijke inhoud van deze doordachte synthese is een onbegonnen taak. Toch willen wij enkele interessante conclusies over de omstandig behandelde Oudheid, Middeleeuwen en Reformatie meegeven: De godenwereld van de Keltische en de Germaanse bewoners van onze streken was verscheiden, strak etnisch gebonden en stond vaak in verband met de veestapel. De Romeinse godenwereld drong slechts beperkt binnen onder de vorm van syncretismen, zoals Herculus Magusanus of Mercurius Friausus. De oosterse mysteriegodsdiensten kregen enkel in de bestuurlijke en militaire centra een marginale plaats toebedeeld.
Het succes van het Christendom, één van die oosterse mysteriegodsdiensten, was te danken aan de brede sociale erkenning van een verlossingsreligie die initieel vooral vrouwen en slaven aansprak, aan de strategische keuzes van politieke machthebbers als keizer Constantijn en de Frankische vorst Clovis en aan de strakke organisatie met bisschoppen, priesters en diakens. De vroeg-middeleeuwse bisschoppen waren in de eerste plaats stadspriesters, gericht op de zielzorg voor hun eigen kudde gelovigen. Een doorgedreven missionering van continentaal Noordwest-Europa vond slechts ingang toen prediking onder de plattelandsbevolking als een geestelijk ideaal voor Ierse en Engelse monniken en Zuid-Europese benedictijnen begon te gelden.
Het grote belang van het boek, zowel de Bijbel als de geschriften van de kerkvaders, getuigt van het sterk formele karakter van de religieuze cultuur in de Karolingische periode.
Nederlandse religiegeschiedenis getuigt van de sterke inhoudelijke competentie van beide auteurs, maar toch kan er gewezen worden op enkele kleine onzorgvuldigheden:
- In de formulering ’dubbel pausschap Rome/Avignon’ (p. 78) is het adjectief ’dubbel’ ongelukkig gekozen, want hier wordt wel degelijk gehandeld over de periode 1305-1378, die het Westers Schisma voorafging. Toen was er slechts één paus en die resideerde hoofdzakelijk in Avignon;
- Het oude Frankische Middenrijk was meer dan Lotharingen alleen (zoals beweerd op p. 81);
- Wanneer de oproep voor de kruistochten belicht wordt (p. 83), moet 1095 in het tijdsperspectief opgenomen worden, aangezien paus Urbanus II in dat jaar tijdens het concilie van Clermont-Ferrand opriep tot de bevrijding van de heilige plaatsen van Palestina;
- Bij verschillende gelegenheden worden de norbertijnen als ’monniken’ gekwalificeerd, terwijl zij reguliere kanunniken zijn (p. 77 en 107);
- Sinds kort wordt in studies van Mikel Kors en Geert Claassens de bijbelvertaler van 1360 (p. 136) geïdentificeerd als de Hernse kartuizer Petrus Naghel (+1395);
- De vijftiende-eeuwse filosoof Petrus van der Beken, beter gekend onder zijn Latijnse naam Petrus de Rivo, was afkomstig uit Asse (en niet het archaïsche Assche, p. 132).
Deze opmerkingen, eigen aan elk overzichtswerk, kunnen in geen geval verbergen dat Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg met Nederlandse religiegeschiedenis een knappe synthese brengen van een uitgebreid vakgebied. Alle geloofsovertuigingen, obediënties en godsdiensten komen in evenwichtige mate aan bod, zodat de doctrinaire essentie en de beleving van elke religieuze overtuiging doorheen de Nederlandse geschiedenis aan de lezer geopenbaard wordt. De bondige en heldere formuleringen, de grote, maar genuanceerde systematiek in het indelingsschema, de even beknopte als doordachte literatuurwijzer en de uitgebreide index maken van het boek een standaardwerk.