Het Nederlandse godsdienstige leven in vogelvlucht

Krijn Pansters - Peter Nissen (red.), Geloven in de Lage Landen. Scharniermomenten in de geschiedenis van het christendom (Leuven, Davidsfonds 2004), 204p., ISBN 9058262812

Over de productiviteit -of beter: betrokkenheid - van Peter Nissen op zijn geliefde gebied van de kerkgeschiedenis valt niets te klagen. Niet alleen verschijnt hij met enige regelmaat in de media, ook verhindert zijn huidige bestuurlijke functie als decaan van de Faculteit der Theologie van de Radboud Universiteit Nijmegen geenszins nieuwe publicaties van zijn hand.

Natuurlijk is Geloven in de Lage Landen geschreven met hulp van een aantal collega’s, maar de tekstuele bijdrage van Nissen zelf is niet te onderschatten. Opvallend is ook dat zijn competentie ’van alle tijden is’: zo levert hij bijdragen over onderwerpen die reiken van de kerstening van het noorden via de Moderne devotie en de zestiende-eeuwse dopers tot en met de ontmoeting tussen de kerken in de twintigste eeuw. De kwaliteit van zijn stukken loopt overigens in de pas met de bijdragen van de andere auteurs; we hebben hier met een kwalitatief hoogstaand en mooi verzorgd leesboek te maken.

De bedoeling van het boek is niet meer en niet minder dan enkele kernmomenten (de term scharniermomenten doet mijns inziens een beetje vreemd aan) uit de cultuurgeschiedenis van het christendom in de Lage Landen te belichten. Het boek pretendeert niet een compleet overzicht te geven, maar wel ’enkele inkijkjes in de bonte geschiedenis van ruim anderhalf millennium christendom in de Nederlanden’. Over de selectie van onderwerpen valt dus te twisten, hoewel het boek inhoudelijk gezien een evenwichtige indruk geeft. Waar ook over te twisten valt is de door de redactie gehanteerde term ’cultuurgeschiedenis’. Deze is alleen op zijn plaats wanneer men niet alleen kerk en religie maar ook doorslaggevende (kerk)politieke ontwikkelingen tot het gebied van de cultuur rekent, want met name die laatste zijn sterk geprononceerd aanwezig in het boek. Bovendien leveren meerdere bijdragen niet alleen een ’inkijk’ in het onderwerp maar ook diverse politiek-institutionele of economisch-sociale verklaringen. Een voorbeeld daarvan is de verklaring voor het herstel van de rooms-katholieke bisdommen en de nieuwe benoeming van residerende bischoppen na 1848, die zowel de nieuwe liberale grondwet aanvoert als de groeiende vitaliteit van de katholieke gemeenschap in Nederland (p. 167).

De evenwichtigheid van het boek heeft ook te maken met de prettige belans tussen chronologie en fenomenologie: diverse ’fenomenen’ zoals de begijnen of de beeldenstorm worden op zichzelf behandeld maar ook in een historische context geplaatst. In die zin en omwille van de diachronie kan men de kernmomenten inderdaad ’scharniermomenten’ noemen. Tenslotte is er het zeer opvallende evenwicht tussen het ’Vlaamse’ en het ’Hollandse’ perspectief: de bijdragen zijn afwisselend van Belgische en Nederlandse auteurs en de onderwerpen zijn een afspiegeling daarvan, zonder dat de inhoudelijke continuïteit echter doorbroken wordt. Het boek begint met een bijdrage van Pierre Trouillez over de eerste kerstening van de Lage Landen. Trouillez grijpt terug tot diep in de Romeinse tijd en de christelijke gemeenschap te Lyon rond 150 n.Chr. Daarna beschrijft hij de eerste kerkelijke structuren en de nieuwe evangelisatie na de doop van Clovis. Het is een periode van slagen en falen. De tweede bijdrage is van dezelfde auteur en trekt het perspectief door naar de Lage Landen: door de Iers-Angelsaksische missie en de Karolingische heropleving ontstaat een ’christelijk Vlaanderen’. Ook dit is een tijd van bedreigingen en wederopbouw. Datzelfde geldt voor de ’moeizame kerstening van het noorden’ (P. Nissen), waarin tegenslagen en consolidatie elkaar afwisselen. Er ontstaan nieuwe kerken, kapittels en kloosters en nieuwe orden met als centrum de bisschopsstad Utrecht.

Binnen dit kader maar weer enkele eeuwen en kilometers verder valt ook de opkomst van de begijnen en de bedelorden in de Zuidelijke Nederlanden (Paul Trio): vanaf de religieuze vernieuwingsbeweging van het einde van de twaalfde eeuw ontstaan nieuwe vormen van religieus samenleven die zich ondanks het risico van de kerkelijke beschuldiging van ketterij consolideren en concentreren tot grote communauteiten (’En ze konden met velen zijn’, zo luidt een van de hoofdstukjes). De begijnhoven zetten zich ondanks vele mislukkingen en tegenslagen door maar het fenomeen verdwijnt snel in de veertiende eeuw. De bedelorden (met name franciscanen en dominicanen) komen uit dezelfde religieuze vernieuwingsbeweging voort en zijn wat betreft hun overlevings-strategieën succesvoller: dankzij vrienden en weldoeners, een strak georganiseerde hiërarchische structuur en een sterke gerichtheid op de zielzorg binnen de steden (en ondanks de afvalligheid van de oorspronkelijke idealen en de interne splitsingen) is de groei van de bedelorden in deze eeuwen onverminderd. Eenzelfde succes gedurende de middeleeuwen kent de Moderne devotie. Peter Nissen schets de ontwikkeling van de beweging van Geert Grote die gekenmerkt wordt door een sterke gerichtheid op een leven in eenvoud en nederigheid. Het succes van de moderne devoten wordt gesymboliseerd in een van de meest invloedrijke boeken van de late middeleeuwen: de Navolging van Christus van Thomas a Kempis.

De bijdrage van Marcel Gielis sluit hierbij aan voor de Zuidelijke Nederlanden: het religieuze enthousiasme van het Noorden heeft zijn parallellen in de sterke betrokkenheid bij het kerkelijk leven en de devoties van de lekengelovigen in het zuiden. Dit resulteert ook in een gewetensvolle christenheid in de Late Middeleeuwen (bijdrage van Peter Nissen).

Met deze hoofdstukken zijn de middeleeuwen goed vertegenwoordigd. Pas vanaf pagina 80 lezen we over de nieuwe tijd: Erasmus, Luther en de Leuvense theologen (Marcel Gielis), de doperse beweging in de Noordelijke Nederlanden (Peter Nissen), de beeldenstorm en katholieke reformatie (Johan Decavele) en de synode van Dordrecht en de statenvertaling (Gian Ackermans). Met de heksenvervolgingen (Fernand Vanhemelryck), het jansenisme (Mathijs Lamberigts) en de confessionele pluriformiteit van de Republiek (Peter Nissen) is de behandeling van de zestiende en zeventiende eeuw voor noord en zuid afgesloten. Ook hier wordt dus met een overduidelijke en welgekozen capita selecta-benadering door de geschiedenis heen gestapt.

De laatste vijf hoofdstukken behandelen het christelijk geloof in de negentiende en twintigste eeuw. Edward de Maesschalck schetst de gevolgen van de revolutie voor de Kerk in de periode 1780-1830, Peter Nissen de mobilisatie van de gelovigen in de negentiende eeuw in Nederland, Lieve Gevers de Belgische ’belle époque’ van de Kerk tussen 1830 en 1940, Nissen komt opnieuw aan het woord in een hoofdstuk over de ontmoeting tussen de Nederlandse kerken in de twintigste eeuw en Lieve Gevers sluit af met een bijdrage over de Vlaamse Kerk en de wending van het Tweede Vaticaanse Concilie. Met dit snelle overzicht wil ik de indruk bemiddelen die het boek op de lezer maakt. Met zevenmijlslaarzen stapt men immers door anderhalf millennium van politieke, institutionele, economische, culturele en religieuze ontwikkelingen. Daaruit blijkt het doel van de redactie: een complexe geschiedenis vanuit de thematiek van het ’geloven’ en de vraag naar de gezamenlijke én onderscheidende Nederlands-Belgische identiteit toegankelijk maken voor de –naar ik vermoed- academische én niet-academische lezer. Als uitvloeisel van het eeuwfeest van het Thijmgenootschap en het culturele programma ’Stadsgezichten. Wandelen door cultuur en religie van de Lage Landen’ in 2004 heeft men geprobeerd een van de meest essentiële en vitale onderdelen van onze historie (het geloof) aan een groot aantal Nederlandse en Vlaamse lezers te presenteren. Het is daarmee niet alleen een instructief en illustratief boekwerk geworden, maar ook een feest van herkenning. We kijken immers gezamenlijk in de spiegel van ’ons’ verleden. Deze functionaliteit wordt ondersteund door de prachtige uitgave met veel mooie en aansprekelijke plaatjes en prenten.