De interne ruimtelijke structuur van de ridderordeburchten in het Heilige Land

Eva Mol

De bekende ridderordeburchten in het Heilige Land, zoals Crac des Chevaliers en Belvoir van de johannieters, Atlit (Chateau des Pelerins) van de tempeliers en Montfort van de Duitse Orde kunnen gerekend worden tot de grote kruisvaarderskastelen, die in de periode 1099-1291 de Frankisch-christelijke bezetting van in het Levantijnse gebied mogelijk moesten maken. Castellologisch zijn ze al vaak onderwerp van studie door archeologen geweest. Daarbij stond echter meestal de militaire functie voorop, en was het de onderzoekers er vooral om te doen tot een verantwoorde reconstructie van de bouwgeschiedenis te komen. Op de symbolische en sociaal-ruimtelijke aspecten van de betreffende burchten is tot dus nauwelijks ingegaan. Om daar iets meer over te zeggen heb ik in mijn doctoraalscriptie, die binnenkort in druk zal verschijnen, geprobeerd de kastelen te onderwerpen aan de in de sociologie en architectuur ontwikkelde space syntax-benadering. Deze theorie en methode, die begin jaren tachtig geïntroduceerd is door Bill Hillier en Julienne Hanson van University College London, onderzoekt de relatie die mensen hebben met bebouwde ruimte. Ruimte wordt hierin beschouwd als manier om zowel sociaal gedrag in een cultuur te vormen en te weerspiegelen. Verder zijn de sociale normen die binnen een maatschappij aanwezig zijn belichaamd in de ruimtelijke structuur van bebouwde ruimtes. Space syntax brengt een techniek om ruimtes die zeer verschillen in vorm en afmeting te vergelijken en de sociale normen die ten grondslag liggen aan de configuratie en circulatie van ruimtes naar voren te brengen. Belangrijk daarbij zijn het natrekken van circulatie- en zichtlijnen, alsook het analyseren van de hiërarchie in ruimten op basis van hun toegankelijkheid.

Een en ander bleek goed toepasbaar op de grote, qua plattegrond goed gereconstrueerde kruissvaarderskastelen, die in twee groepen uiteenvallen: de burchten van de vorsten en de hoge aristocratie, en die van de ridderorden. De centrale vraag bij het onderzoek was in hoeverre er een onderscheid in ruimtelijke opzet bij beide kon worden aangewezen, en zo ja hoe dit dan samen zou kunnen hangen met een andere functie en een andere sociale structuur van de gebruikers. Dat onderscheid blijkt, ondanks de voor het oog grote overeenkomst tussen de twee groepen in uiterlijke verdedigbaarheid, heel duidelijk te zijn. De ridderordekastelen kennen, afgezien van een scheiding tussen het gedeelte voor de bezoekers en de broeders, intern een geringe hiërarchie van ruimten; de belangrijkste ruimte, ook visueel en que hoogte, was de kapel; maar deze was net zoals de meeste andere ruimten open voor de gemeenschapsleden; bedoeld dus voor broeders die elkaars doen en laten altijd moesten kunnen controleren, en dus relatief ‘egalitair’. Slechts voor de castellanus (de overste) was een privéruimte voorzien, vergelijkbaar met die van de abt in een klooster. Vergelijking qua space syntax met ‘gewone’ kloosters levert tal van parallellen op. Je zou in dit verband van een klooster in een kasteel, of van een kloosterlijk kasteel kunnen spreken. Heel anders daarentegen is de ruimtelijke structuur van de grote ‘aristocratische’ kastelen zoals Kerak en Beaufort, waarin sprake is van een sterke hiërarchie van zes, zeven schakels tussen de opening en de gesloten vertrekken aan het eind van de keten, zijnde het kwartier van de vorst of aristocraat.

Literatuur
Eva M. Mol, Hidden Complexities of the Frankish Castle. Social aspects of space in the configurational architecture of Frankish castles in the Holy Land, 1099-1291 (Leiden 2012, binnenkort te verschijnen bij Leiden University Press).