Duitse Orde geschiedschrijving in een periode van transitie
Rombert Stapel
Welk bestaansrecht had een religieuze orde, wiens primaire doel is het verdedigen van het christelijke geloof tegen de heidenen, nog nadat haar voornaamste vijand was bekeerd tot het christendom? Dit waren precies de existentiële vraagstukken die men zou kunnen verwachten bij de Duitse Orde in de vijftiende eeuw. De Croniken van der Duytscher Oirden of Jüngere Hochmeisterchronik is een van de weinige verhalende bronnen die zijn geschreven over de orde in deze periode, en de legitimatie van het eigen bestaansrecht is daarin een prominent thema. Het is ook een van de zeer weinige historiografische werken die in een van de balijen is geschreven en wordt wel gezien als een eerste poging om een geschiedenis van de hele orde te schrijven, in plaats van toegespitst op specifiek Pruisen of Lijfland.
De Croniken is geschreven aan het einde van de vijftiende eeuw in de balije Utrecht. Er is in verschillende fases aan de tekst gewerkt, beginnend vanaf ca. 1480. De auteur blijkt geen anonieme priesterbroeder te zijn, maar een zekere Hendrik Gerardsz. van Vianen, zeer waarschijnlijk secretaris van de landcommandeur Johan van Drongelen (1469-1492). Het ligt in de lijn der verwachting dat de tekst ten minste in samenspraak met deze landcommandeur is opgesteld, een interessante figuur die ook in verband kan worden gebracht met andere historiografische projecten, vooral de Brederodekronieken van Jan van Leiden en Dirk Pauw, en de Fasciculus Temporum gedrukt door Jan Veldener.
De tekst is verdeeld in drie delen: een uitgebreide en gedetailleerde proloog waarin de Duitse Orde als rechtsopvolger wordt gepresenteerd van een reeks Oud Testamentische helden; een gedeelte met de geschiedenis van de orde vanaf haar ‘officiële’ oprichting tot aan de dood van hoogmeester Ludwig von Erlichshausen in 1467; en - als integraal onderdeel van de kroniek - een geschiedenis van de Utrechtse balije en haar landcommandeurs, geplaatst in het verlengde van de orde als geheel en volgend uit haar wapenfeiten in het Heilige Land, Pruisen en Lijfland.
Om te onderzoeken wat de aanleiding en doelstelling van de kroniek is geweest, is het nodig om naar de inhoud van de tekst te kijken. In de tekst zijn constant verwijzingen opgenomen naar de rechten van de Duitse Orde, zoals het recht om al het land dat veroverd is op de heidenen tot in eeuwigheid te mogen blijven bezitten. Een recht dat ook de Oud Testamentische voorgangers zouden hebben genoten en dat wordt gelegitimeerd door de vele martelaren van de orde die gestorven zijn in de jarenlange strijd tegen de ongelovigen. Maar ook samenvattingen van allerlei pauselijke en keizerlijke privileges die zijn verweven in de chronologische verhaallijn. Daarnaast worden schenkingen en schenkers breed uitgemeten. Al met al wordt het zo moeilijk om de wereldlijke en materiële doelen van de kroniek te negeren.
Men kan zich voorstellen dat een dergelijke legitimatie van het ordebezit vooral in Pruisen urgent was aan het einde van de vijftiende eeuw. De tekst is echter in het Middelnederlands gesteld, en is in het bisdom Utrecht in eerste instantie gerecipieerd. Het vermoeden is dus dat juist de situatie in de Utrechtse balije van belang was voor de inhoud van de tekst. Deze balije had in deze jaren inderdaad te maken met een weinig voordelige positie ten aanzien van begunstigers. De kroniek volgde op een periode van interne onrust en jarenlange machtsstrijd die niet bevorderlijk is geweest voor de financiële draagkracht van de balije. Tegelijk had de balije te maken met een mogelijke concurrent - de Johannieters - die na het beleg van Rhodos in 1480 (zie ook de datering van de Croniken) dit succes al snel in heel Europa propageerden om steun te verwerven. Deze factoren zullen een belangrijke rol hebben gespeeld in de totstandkoming en inhoud van de tekst, die kan worden geplaatst in een breder kader van regionalisering en particularisme binnen de Duitse Orde.
Literatuur
R.J. Stapel, Croniken van der Duytscher Oirden (werktitel; te verschijnen dissertatie Fryske Akademy/Universiteit Leiden); R.J. Stapel en G. Vollmann-Profe, ‘Cronike van der Duytscher Oirden’, in: G. Dunphy ed., Encyclopedia of the Medieval Chronicle (Leiden: Brill 2010) 328-329.