De Hooglandse kerk in Leiden, of wat onvoltooidheid kan vertellen
Thomas Coomans
De Hooglandse of Sint-Pancraskerk, een van de twee grote laatmiddeleeuwse kapittelkerken in Leiden, vertoont een merkwaardige vorm omwille van haar uitzonderlijk lange dwarsbeuk en haar onvoltooide schip. In de middeleeuwen had onvoltooidheid een mobiliserende invloed op een gemeenschap waarvan elke generatie een steentje bijdroeg tot het grote werk. Vanaf het midden van de 16de eeuw, toen talrijke grote bouwwerven werden stilgelegd omwille van de economische omstandigheden en de religieuze context, kregen onvoltooide gebouwen een negatieve betekenis en werden ze geassocieerd met de machteloosheid van een gemeenschap om een werk te voltooien. In dat opzicht is de Hooglandse kerk sinds 1545 ongeveer een open wonde in het stadssilhouet van Leiden.
In tegenstelling tot andere laatmiddeleeuwse gebouwen in Leiden zijn voor de Hooglandse kerk bijzonder weinig archiefbronnen m.b.t. de bouw bewaard. De in 1356 gestichte parochie werd in 1366 een kapittelkerk waarvan de bouw van het koor in 1377 werd beslist. Van deze 14de-eeuwse kerk is nog de bakstenen westelijke toren (ca. 1370) bewaard alsook de kap van de middenbeuk (1391-1392d) die het onvoltooide laatgotische schip dekt. De bouw van de nieuwe grote laatgotische kerk werd vermoedelijk in 1466 aangevangen. Er zijn geen namen van bouwmeesters bekend. Dankzij de dendrochronologische analyse van de kappen konden de hoofdfasen van de bouwchronologie gedateerd worden: kooromgang in 1472-1473d, koor 1477-1478d, kruising 1489d, zuidelijke transeptarm 1489-1490d, noordelijke zijbeuk 1543-1544d. Deze fasering is bevestigd door de stijlkenmerken alsook door de onuitgegeven analyse van baksteenformaten door Piet Wiersma. Deze bouwhistorische analyse van de materiele bron maakt de op methodologisch vlak verdienstelijke poging van Bauke Leverland om de bouwfasen van de kerk te dateren aan de hand de grafboeken en -registers ongeldig. Een bron uit 1545 vermeldt de vraag aan het kapittel om de vervanging van een tijdelijk rieten dak door een leidak te vervangen. Dit wordt dan ook beschouwd als het terminus ante quem van de werkzaamheden.
Voor de bouwhistoricus hebben onvoltooide gebouwen iets bijzonders te vertellen. De plaatsen waar de werken onderbroken werden leveren informatie over technische en organisatorische aspecten van de bouwwerf. In de Hooglandse kerk focuste het onderzoek op de triforiumzone (middenzone van de opstand), meer bepaald op de onvoltooide luchtbogen en het onvoltooide schip.
De kooromgang, de zijbeuken van de transeptarmen en de zijbeuken van het schip zijn bedekt met haakse zadeldaken die aan de buitenkant afgesloten zijn door schutgevels. Gewoonlijk stemmen deze zadeldaken en gevels overeen met de traveeën, maar in de Hooglandsekerk zijn ze verschoven: de middenas van elke schutgevel bevindt zich in het verlengde van een steunbeer. Deze unieke compositie stemt overeen met een reeks horizontale bakstenen bogen die zich onder de zadeldaken bevinden en boven de gewelven van de zijbeuken en omgang gespannen zijn. Deze horizontale bogen maken deel uit van de niet gerealiseerde luchtbogenstelsels waarvan de koppen in de op de muurdammen van de lichtbeuk zichtbare uitsparingen hadden moeten terechtkomen. De luchtboogstoelen moesten gebouwd worden in het verlengde van de steunberen, middenin de schutgevels van de zadeldakjes. Deze ingenieuze maar onvoltooide compositie werd tot nu toe nergens in andere laatmiddeleeuwse gebouwen aangetroffen en bewijst dat bouwmeesters nieuwe systemen experimenteerden om toch hoge stenen gewelven te bouwen in gebieden waar de zwakke bodem het niet toeliet.
Het schip bleef onvoltooid ter hoogte van de aanzetten van de muurdammen van de lichtbeuk. De aanzetten van een zesde travee waardoor het schip zich verder dan de oude westelijke toren had moeten uitbreiden zijn ook zichtbaar. Tussen de toren en de kruising is de onderbroken middenbeuk (ca 1500-ca 1545) nog altijd gedekt door de kap van de vroegere kerk (1391-1392d) die pas na de voltooiing van het schip had moeten verdwijnen. Dit illustreert een boeiende praktijk van tijdelijk hergebruik van oudere onderdelen om binnenruimtes tijdens de werkzaamheden liturgisch toch in gebruik te kunnen nemen. Per travee bestaat het triforium uit twee bogen die op drie halfzuiltjes rusten. De onderbroken werken laten zeer interessante details zien, o.m. de materiaalverschillen, gehakte steenhouwersmerken en getekende stelmerken (paringen), een met bakstenen gemaakte formeel, de aanzetten van de borstweringen enz. De meest merkwaardige onderdelen zijn ongetwijfeld de kapitelen uit Bentheimersteen met renaissancistisch decor bestaande uit arabesken en andere motieven die een duidelijke band vertonen met het grafische werk van de in Leiden gelijktijdig werkzame kunstenaar Lucas van Leyden (overleden 1533).