Opening door de dagvoorzitter
Krijn Pansters
In 1368 liet het Generaal Kapittel van de Chartreuse blijken in Roermond, hoofdstad van het Gelders Overkwartier, een stichting te willen voorbereiden. Johannes van Breida, professus van het Sint-Barbaraklooster te Keulen, begon in dat jaar als initiator van de Roermondse Kartuis. Ridder Werner van Swalmen besloot na behouden terugkeer uit het Heilige Land een kapel te bouwen ter ere van de Heilige Maagd Maria van Betlehem en daaraan tevens een gasthuis te verbinden. Hij koos voor een terrein in Roermond genaamd ’in de Steeghe’. Het lijkt erop dat Werner gepoogd heeft zijn eigen plan te combineren met dat van het Generaal Kapittel. In 1376 werd begonnen met de bouw van het klooster. Het duurde echter tot 1380 voordat de Roermondse Kartuis in de orde opgenomen kon worden. De gebouwen van dit klooster zullen qua architectuur een strakke, sobere en gotische stijlvorm met Duitse inslag vertoond hebben.
De vijftiende en de eerste helft van de zestiende eeuw waren tijden van bloei voor dit klooster. De ontwikkeling van dit huis hield gelijke tred met die van de stad, waarin ze gelegen was. Handel en nijverheid floreerden en Roermond was hoofdstad van het (toen nog) belangrijke Overkwartier van Gelre. Vanuit de Roermondse Kartuis werden in de vijftiende eeuw twee nieuwe kloosters gesticht, een ten zuiden van ’s Hertogenbosch en een te Vogelenzang (Gulik). Degene die dit Roermondse klooster beroemd gemaakt heeft, was ongetwijfeld Dionysius van Rijkel/Dionysius de Kartuizer. Zijn grote roem heeft hij vooral te danken aan zijn geschriften, in feite een encyclopedie van alle middeleeuwse theologische kennis. Daarnaast is hij bekend om zijn grote Maria-devotie, terwijl hij tevens raadgever van vorsten, bisschoppen en prelaten was. Door de Roermondse bisschop Cuyckius werd hij in 1608 ’eerbiedwaardig’ verklaard.
Het midden van de zestiende eeuw bracht een omwenteling van de kloosters in het algemeen, en van de Roermondse Kartuis in het bijzonder. De bevoordeling van kloosters maakte deze tot bronnen van ergernis voor stadsbestuurders en burgers. Vooral deze laatste werden gedupeerd door de privileges en vrijheden van de kloosters en een tegenreactie was alleszins begrijpelijk. Tevens bracht de Roermondse stadsbrand van 1554 grote schade toe aan het klooster. Terwijl de verbouw van het klooster nog voortduurde en de stad reeds veel geleden had van de woelingen die de Hervorming meebracht, viel in de zomer van 1572 Willem van Oranje Gelre binnen en eiste Roermond voor zich op. Stormenderhand werd de stad ingenomen en werden haar kloosters geplunderd; zo ook de Kartuis. Twaalf monniken werden vermoord. Het duurde nog jaren voordat in het klooster orde en rust wederkeerden.
De grote bloei die de Roermondse Kartuis de eerste twee eeuwen van haar bestaan had gekend keerde niet meer terug, en de tweede stadsbrand van 1665 bracht het klooster aan de rand van de afgrond. Maar vastberaden bouwden de kartuizers hun klooster weer op.
De laatste periode van het Roermondse Kartuizerklooster, de achttiende eeuw, kenmerkt zich door de grote invloed van (de geest) van de barok. Het uiterlijk stond op de voorgrond, pracht en praal drongen door in het spirituele leven en van de oorspronkelijke strenge observantie was geen sprake meer. Het klooster kreeg een geheel nieuw aanzicht. Deze tweede bloeitijd, ditmaal minder in geestelijke maar meer in uiterlijke vorm, werd gevolgd door een totale ondergang. Op 6 december 1781 vaardigde de Oostenrijkse keizer het besluit uit dat alle zuiver contemplatieve kloosters wegens hun nutteloosheid voor Kerk en maatschappij werden opgeheven. Op 17 maart 1783 werd in het Habsburgse rijk het besluit tot opheffing van kracht. In september 1784 kregen de bisschoppen van de bisdommen waarin de gesupprimeerde kloosters lagen het bevel de altaarstenen en relieken uit de kapellen te verwijderen. Vanaf 1784 werden de geconfisqueerde bezittingen van het klooster verkocht.
Wat is nu de betekenis van de kartuizers voor de Nederlanden? We noemen vijf punten:
1. De betekenis van de kartuizers voor kerk en politiek. Door de unieke levenswijze van een eenzaam leven in de eigen kloostercel in combinatie met een gemeenschappelijk bestaan te midden van medebroeders, is de orde, zoals gezegd, tot op de dag van vandaag een toonbeeld van spiritualiteit, discipline en zuiverheid. Denk bijvoorbeeld aan het succes van de film Die Grosse Stille, die blijkbaar beantwoordt aan een diepe spirituele behoefte. Vervolgens moet men denken aan de politieke invloed van een Dionysius, die voortdurend als adviseur optrad en in essentie de innerlijke hervorming (van passies en zonden naar zuiverheid van hart) als model voorstelde voor de monastieke, maatschappelijke en kerkelijke hervormingen. Naast contemplatief waren de kartuizers - vanuit hun cel - ook actief.
2. De historische betekenis: de vele stichtingen, ondernemingen en kunstvoorwerpen wijzen op een grote activiteit en energie. Tegelijk ’staat het kruis, terwijl de wereld draait’ (zoals het motto klinkt): de orde handhaaft zich vele eeuwen lang op een tamelijk homogene wijze.
3. De boeken: in feite de basis van het materiële, intellectuele en spirituele bestaan van de kartuizers en van hen die zij bedienen, al ’prekend met de hand’. Veel van de laatmiddeleeuwse boekproductiviteit is te danken aan de kartuizers en hun indrukwekkende taak.
4. de kunsthistorische betekenis: het is een paradox dat de kartuizers staan voor eenvoud maar tegelijk zeer aanwezig zijn in het toenmalige en dus ook huidige kunstcircuit. Naast het ’goede’ en het ’ware’ heeft deze orde ook het ’schone’ voortgebracht.
5. Het spirituele belang. Het blijft de kartuizers te doen om de eenzaamheid, de stilte en de rust. De vroege geschriften geven daar nadrukkelijk blijk van en ze hebben normerend gewerkt op de kartuizer kloosterpraktijk van latere eeuwen. De kartuizer cel belichaamt de streng besloten ruimte waarin de kartuizer ’de goddelijke vreugde van de eenzaamheid’ en ’de stilte van de woestijn’ kan ervaren. Hoe ironisch of paradoxaal dat ook mag klinken, van deze kartuizer voorkeur getuigt een lange en uitzonderlijk stabiele spirituele, literaire, historische en kunsthistorische traditie.