De gebroken spiegel van perfectie. Vijf eeuwen kartuizer aanwezigheid in de Lage Landen (1314-1796)
Tom Gaens
In het najaar van 1838 trok de Poolse componist Frédéric Chopin met zijn geliefde naar Palma de Mallorca om er te overwinteren in de verlaten kartuis van Valdemosa. Chopin zou er die bewuste winter in een vochtige kartuizercel een meesterwerk componeren, zijn Préludes. Aan een Parijse vriend schreef hij:
Het is een enorme kartuis, samengedrukt tussen de rotsen en de zee. Je kan mij wellicht voorstellen, zonder witte handschoenen en gekrulde haren, bleek als altijd, in een kartuizercel met deuren zoals Parijs nooit poorten gekend heeft. De cel heeft de vorm van een grote doodskist, met een reusachtig en bestoft plafond en een klein raampje. Wat een stilte! Je kan het uitschreeuwen — er zal nog steeds stilte zijn. Inderdaad, ik schrijf je van een bijzonder vreemde plek.
Van een romanticus als Chopin mag je wat mythiseren verwachten, maar het geheim van de stilte van de kartuizers blijkt vandaag nog steeds met een mythisch laagje omhuld. Van het reeds meer dan negen eeuwen durende mythische bestaan van de kartuizerorde, is zij bijna vijf eeuwen vertegenwoordigd geweest in het huidige Belgie en Nederland. Deze morgen zal ik trachten u in vliegende vaart doorheen de geschiedenis van de kartuizers in de Lage Landen te nemen; daarbij probeer ik hier en daar wat mythevorming te doorprikken en, voor zover dat tenminste nodig zou zijn, u te wijzen op enkele boeiende ontdekkingen in het recente onderzoek naar het kartuizerverleden in onze gewesten.
Evolutie van de stichtingen
Wanneer men een grafiek van de evolutie van het totale aantal stichtingen in de kartuizerorde bekijkt, is een eerste opvallend gegeven de initiële "hockey-stick"-curve die deze grafiek vertoont tot ongeveer de vijftiende eeuw. Bij de meeste andere monastieke ordes die rond dezelfde periode ontstonden, is net een omgekeerde trend vast te stellen, namelijk een aanvankelijke snelle groei gevolgd door een zekere saturatie. De kartuizers daarentegen kenden eerst een gestage organische groei, gevolgd door een merkwaardig snelle opmars vanaf het begin van de veertiende eeuw, waarbij er op nog geen honderd jaar tijd evenveel nieuwe stichtingen plaatsvonden als in de twee voorgaande eeuwen samen. Het omslagpunt van deze "hockey-stick"-curve is — toevallig of misschien niet — de start van de roemrijke geschiedenis van de orde in de Lage Landen.
Verspreiding in de Nederlanden — een eerste stichtingsgolf
Waarom pas in de veertiende eeuw, meer dan tweehonderd jaar na het ontstaan van de eerste kartuizergemeenschappen in Zuidoost-Frankrijk, stichtingen in de Lage Landen plaatsvonden, blijft een moeilijk te beantwoorden vraag. Wellicht had de cisterciënzerorde alvast tot het einde van de dertiende eeuw de voorkeur genoten. Vanaf 1084 waren nieuwe stichtingen geleidelijk aan opgeschoven vanuit de Alpen naar het noorden van Frankrijk en in het Rijngebied. Aan het begin van de veertiende eeuw waren de stichtingen van Valenciennes (1288) in het graafschap Henegouwen, van Saint-Omer op de zoom van de graafschappen Vlaanderen en Artesië (1298) en van Keulen in het Rijngebied (1334) de voorposten van een doorbraak in de Nederlanden. In de meeste overzichten wordt Herne als de eerste stichting in de Zuidelijke Nederlanden beschouwd. Uiteraard kunnen Saint-Omer en zeker Valenciennes eveneens tot de Nederlanden gerekend worden. Eén enkele auteur, zoals Stephan Axters in zijn Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden, is zelfs verdergegaan door kartuizen als die van Montreuil en Mont-Dieu ook tot de Nederlanden te rekenen, hetgeen toch wel een brug te ver is. Hoe dan ook zouden de banden van de kartuizers van Valenciennes en Saint-Omer met de eerste stichtingen die gelegen waren in het huidige België enkel in de eerste stichtingsjaren bestaan: ze zouden mee de oprichting van de nieuwe kloosters tot stand brengen en er de eerste monniken voor leveren, maar ook niet veel meer dan dat.
De bouw van de kartuis te Herne werd op relatief korte tijd gevolgd door de stichting van de kartuis te Sint-Kruis vlak buiten Brugge in 1318, gevolgd door het klooster op ’t Kiel bij Antwerpen in 1324. Rond 1328 kwamen daar drie nieuwe vestigingen bij: te Rooigem buiten Gent, de kartuis van Sint-Martens-Bos bij Geraardsbergen en te Zelem bij Diest, op de rand van Brabant en Luik. In 1348 ontstond dan het eerste en ook het enige kartuizerinnenklooster in de Nederlanden, dat te Sint-Andries buiten Brugge. Ten slotte werd in 1376 de kartuis van Chercq bij Doornik gesticht.
Het klooster van Herne was als moederklooster van een aantal nieuwe kartuizen in deze eerste golf van stichtingen niet enkel intern toonaangevend, het was ook op intellectueel vlak niet zonder belang voor het culturele leven in de Zuidelijke Nederlanden. Zo is het al langer geweten dat de Hernse broeder Gheraert van Saintes († 1377) zich toelegde op het afschrijven van werk van de Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec († 1381), die op uitnodiging van de Hernse kartuizers rond 1360 zijn ideeën kwam verduidelijken. De proloog waarmee broeder Gheraert zijn afschrift van vijf werken van Ruusbroec inleidde, is vandaag nog steeds het oudste literaire getuigenis over het leven van de mysticus en de receptie van zijn werken.
Maar het is pas door prachtig recent onderzoek dat het kartuizerklooster te Herne, waarvan u hier rechtsboven één van de weinige overblijfselen ziet (het zeventiende-eeuwse poortgebouw), in een nog veel belangrijker perspectief moet gezien worden. Op het vlak van kopieer- en vertaalwerk bleken de Hernse kartuizers immers reeds vroeg in de veertiende eeuw toonaangevend. Een aantal van de oudste overgeleverde handschriften met Middelnederlands literair werk, waarvan eeuwenlang werd aangenomen dat ze bij de reguliere kanunniken van het Rooklooster werden geproduceerd, kunnen sinds kort toegeschreven worden aan een aantal in Herne actieve kartuizerkopiisten. Het lijkt aannemelijk dat de Hernse kartuizers zelfs voor de Brusselse boekenmarkt schreven, hoewel inkomsten verwerven uit het kopiëren (het zogenaamde schrijven pro pretio) eerder als zeer uitzonderlijk mag beschouwd worden in de kartuizerorde. Wellicht ging het voor de Hernse monniken in deze dan ook niet om het financiële voordeel. Dankzij modern onderzoek weten we eveneens dat de lang anoniem gebleven "Bijbelvertaler van 1360", zo genoemd omdat hij de eerste vertaling van de Vulgaat naar onze taal maakte en waarvan lange tijd beweerd werd dat hij een benedictijn te Affligem zou geweest zijn, in feite een Herns kartuizer was. Op het einde van de middeleeuwen was hij ongetwijfeld de productiefste vertaler in onze contreien. Maar hierover verneemt u later op de dag ongetwijfeld veel meer.
Verspreiding in de Nederlanden — een tweede stichtingsgolf
In de Zuidelijke Nederlanden was er dus vanuit de Noord-Franse kartuizen een eerste golf van stichtingen tot stand gekomen, met de kartuizen van Herne, Brugge en Antwerpen als speerpunten. Ongeveer gelijktijdig kwam er vanuit het Rijngebied en de kartuis van Keulen een tweede reeks stichtingen tot stand.
Rond 1335 werd het Gelderse huis gesticht, de kartuis van Monnikhuizen bij Arnhem, in 1336 het zogenaamde Hollandse Huis buiten Geertruidenberg, gelegen in het uiterste zuiden van het graafschap, op de zoom van Holland en Brabant. De kartuis op de Mont-Cornillon bij Luik volgt in 1357 en het kartuizerklooster van Roermond in 1376. In de loop van de veertiende eeuw kregen de kartuizers dus een stevige voet aan wal in de Lage Landen, ondanks — of misschien dankzij — het politieke en religieuze klimaat, zoals de problemen in de Kerk en het daardoor veroorzaakte Westers Schisma.
De periode van het interne schisma
Hoewel de kartuizers naar aanleiding van het Westers Schisma (1378-1417) aanvankelijk nog de eenheid wisten te bewaren, scheurde in 1380 de orde onvermijdelijk uiteen in twee kampen: een urbanistisch gedeelte dat Rome aanhing, met als zetel de kartuis van Seitz (het huidige Žiče in Slovenië), en een clementistisch gedeelte dat de paus in Avignon gehoorzaamde, met als zetel de Grande Chartreuse. Het zou echter te gemakkelijk zijn om de keuze voor één van beide kampen enkel toe te wijzen aan het navolgen van de lokale bisschop of landsheer. Zo kan de van meet af aan urbanistische positie van de kartuizen in Zelem, Luik en Geertruidenberg bezwaarlijk een weerspiegeling worden genoemd van de steeds veranderende positie van de Luikse prinsbisschop. Ook in uitgesproken urbanistisch gebied zoals in Duitsland waren er enkele kartuizen, hoewel bij uitzondering, die het clementistische kamp verkozen. Er was dus meer aan de hand.
De uitbreiding van de orde, die ook door het schisma helemaal niet tot stilstand gekomen was, had immers hoofdzakelijk plaatsgevonden in urbanistisch gezinde streken. Nu werd het hoogste gezagsorgaan van de kartuizerorde, het zogenaamde definitorium, dat uit acht jaarlijks herkozen monniken bestond, van oudsher steevast samengesteld door vier prioren uit Franse kartuizerprovincies en vier monniken uit de Grande Chartreuse te verkiezen. De prioren van de steeds talrijker wordende huizen in het Duitse keizerrijk vonden op het generaal kapittel van 1380 geen gehoor bij hun Franse collega’s om méér inspraak te krijgen en dat was de échte reden waarom ze het generaal kapittel verlieten en de scheuring helemaal een feit werd.
Op de grafiek links ziet u opnieuw met de blauwe curve de grote stijging van het aantal kartuizerstichtingen in de Nederlanden en Duitsland aangegeven. Ter vergelijking in het oranje de explosieve groei van het kapittel van Windesheim in hetzelfde gebied, één van de vertakkingen van de vroomheidsbeweging van de Moderne Devotie die net in de periode van het schisma openbloeiden.
In 1368 hadden de kartuizers het nochtans via een statutenwijziging financieel moeilijker gemaakt om een kartuis op te richten door de stichtingsvoorwaarden ernstig te verstrengen. Enkele van de vroegste regulierenkloosters van het Windesheimse kapittel waren zelfs oorspronkelijk bestemd als kartuizerkloosters, maar het ontbrak de stichters aan voldoende middelen.
De kartuis van Monnikhuizen nam tijdens dit interne schisma in de Nederlanden een leidende rol op. De man die hiervoor voor een groot gedeelte verantwoordelijk was, heette Hendrik Egher van Kalkar, ongetwijfeld de invloedrijkste kartuizermonnik uit deze periode. Hij was de vermoedelijke bekeerder van Geert Grote. Sommige historici hebben beweerd dat hij aan de grondslag van de moderne waterhuishouding in de Veluwepolder gelegen zou hebben. Hij was daarnaast een belangrijk prior, onder meer in Keulen, Arnhem, de nieuwe stichting te Roermond en te Straatsburg, en hij was bovendien een begenadigd auteur die met zijn geschriften de Moderne Devotie in haar streven naar een persoonlijke vroomheidsbeleving in de navolging van Christus beïnvloedde. Misschien was zijn belangrijkste rol ten tijde van het schisma echter wel zijn positie als visitator van de urbanistische gezinde kloosters in onze contreien.
Immers, binnen de kortste keren na het uitbreken van het schisma hadden zowat alle urbanistische kartuizen in de Nederlanden een Arnhems profes als prior of vicaris. Ook de nieuwe stichtingen tijdens het schisma, te Utrecht, Amsterdam en het Duitse Wesel, kwamen grotendeels vanuit Arnhem tot stand. De bestaande kartuizen, zoals te Zelem en Luik in de Zuidelijke Nederlanden kwamen nu onder rechtstreekse invloed van de Arnhemse kartuis. De clementistisch gezinde huizen, op de figuur onder de blauwe stippellijn gelegen, inclusief de huizen die met geweld tot het clementische kamp waren overgehaald, zoals die van de Hernse en van de Brugse kartuizers, zouden ten minste voor enkele decennia van deze invloed verstoken blijven. Het lijkt alsof bepaalde minder bevolkte kartuizen, zoals die van Zelem maar ook de nieuwe stichingen te Utrecht en Amsterdam een soort van overloop werden voor het overschot aan kandidaten dat zich elders maar voornamelijk in Arnhem aanbood. Niet ver van Arnhem, in de Overijsselse hanzesteden was zich in die tijd rond volgelingen van de Deventer prediker Geert Grote de vroomheidsbeweging van de Moderne Devotie aan het vormen.
Kruisbestuiving kartuizers en moderne devoten
De devoten vereerden de kartuizers als het toonbeeld van monastieke leven en ascetische levensstijl. Nu was de reputatie van de kartuizers voordien al niet mis, maar in hun geschriften toonden auteurs uit de sfeer van de Moderne Devotie, zoals Geert Grote, die zelf als provenier in de kartuis van Monnikhuizen verbleef, en een aantal van Grotes volgelingen hun grote achting voor de kartuizerorde, die zij met superlatieven overlaadden. Die ijzersterke reputatie zouden de kartuizers nog eeuwenlang meedragen. Aan de vooravond van de reformatie zou Martin Luther († 1546) zelfs spreken van pure "idolatrie" ten overstaan van de kartuizers.
De waarheid ligt vermoedelijk ergens in het midden, maar feit is dat de verschillende kloostervertakkingen die uit de beweging van de Moderne Devotie ontstonden, de reguliere kanunniken van het kapittel van Windesheim en de tertiarissen van het kapittel van Utrecht, een waarneembare impact van de kartuizerorde ondergingen, zoals blijkt uit hun statuten en hun van de kartuizers overgenomen voorliefde voor het kopiëren van boeken. Er zijn echter meer en meer redenen om aan te nemen dat de beïnvloeding van kartuizers en Moderne Devotie een kruisbestuiving was. Een aantal van de vroege moderne devoten, die op vrijwillige basis een strikter leven (arctior vita) nastreefden, maakte immers de overgang naar de kartuizerorde: onder meer in de kartuizerkloosters van Arnhem, Geertruidenberg, Zelem en Luik vond een instroom plaats van, vaak universitair opgeleide, novicen uit kringen rond Moderne Devoten uit Noord-Nederlandse stedelijke milieus.
In de kartuis van Zelem leidde dat aan het begin van de vijftiende eeuw tot actieve betrokkenheid bij een fenomeen dat in de literatuur de Brabants-Luikse kloosterslotbeweging is gaan heten. Naast Zelem, speelden later ook de kartuizen van Antwerpen en Geertruidenberg hierin een bescheiden rol. In deze beweging streefden Windesheimse regulierenkloosters naar de vrijwillige aanneming van het kloosterslot naar het voorbeeld van de kartuizers. De talrijke kloosters die door deze beweging zowel ontstonden als openbloeiden, zoals de regulieren van Korsendonk bij Turnhout (1395) en van Bethlehem bij Leuven (1407), zouden een blijvende stempel drukken op het culturele leven in de Zuidelijke Nederlanden. Paradoxaal doorbraken dus de Zelemse kartuizers herhaaldelijk hun eigen kloosterslot om de insluiting bij de Windesheimse regulieren in te voeren. Een typisch kenmerk in Zelem en andere kartuizen ten tijde van het interne schisma was bovendien de gelijktijdige begiftiging door hun weldoeners van gemeenschappen van Moderne Devoten, in het geval van Zelem van besloten regulierenkloosters. Ruim drie kwart van het aantal schenkingen rond de periode van het interne schisma was afkomstig van Brabantse adel, Diestse burgers en Noord-Nederlandse koopliedenfamilies die voorvechters waren van het kloosterslot.
Zelem is in dit opzicht een goed voorbeeld van hoe in enkele kartuizen het aantal novicen en het daarmee typisch voor de kartuizerorde gecorreleerde aantal bezittingen spectulair toenam rond de periode van het schisma. U ziet hier overigens een van de weinige overblijfselen ervan, het 17de eeuwse poortgebouw. Het klooster was bijzonder slecht bedeeld geweest bij de stichting, waarbij er slechts initieel plaats was voor een drie- à viertal monniken. Er waren zó weinig schenkingen dat in de eerste vijftig jaar van het bestaan van het Diestse huis, het aantal monniken slechts opgelopen was tot zes op het moment van het uitbreken van het schisma. Nog geen halve eeuw later bedroeg het aantal bewoners echter méér dan twintig en had de kartuis de status van dubbelklooster aangenomen, waarbij meer dan het traditionele aantal van "twaalf plus één" monniken was toegelaten. Het toenemend aantal kartuizen met het statuut van het dubbelklooster is een typisch vijftiende-eeuws fenomeen.
Werden de Zelemse kartuizers aan het einde van de veertiende eeuw door de bisschop van Luik als nog straatarm bestempeld, een decennium later konden ze meer dan 250 ha grond verwerven, voornamelijk uit eigen middelen, in de naburige heerlijkheid Zelk, waarmee ze prompt de rechten op die heerlijkheid verwierven. Ook in Zeeland investeerden de Diestse kartuizers op grote schaal in de Herkingen polder, hier samen met de Windesheimse regulieren van Rugge bij Brielle.
Spanning tussen actio en comtemplatio
Niet alleen in Zelem was men in mindere of meerdere mate betrokken bij een aantal geestelijke hervormingen. Immers verschillende monastieke ordes ontkwamen niet aan de roep naar hervormingen van hun observantie in deze periode, hetzij opgelegd onder dwang of organisch gegroeid vanuit eigen rangen, veelal met sterke invloeden van kartuizers en moderne devoten. Of de kartuizers een actieve rol speelden bij een aantal is vooralsnog niet altijd even duidelijk. In 1410 bijvoorbeeld werd de orde van de kruisheren vanuit Huy door de prinsbisschop en dezelfde Luikse vooraanstaande geestelijken die eerder betrokken waren bij de Brabants-Luikse kloosterslothervorming, tot hervorming gedwongen. Aan de hervorming werd door enkele monniken van Noord-Nederlandse afkomst gestalte gegeven, waarbij de kruisheren een grondige transformatie ondergingen onder invloed van moderne devoten en kartuizers, ten gevolge waarvan het kloosterleven veel meer naar binnen gericht werd, het apostolaat van armenzorg en onderwijs in grote mate afgeschaft werd, en het apostolaat door het kopiëren van handschriften een nieuw feit werd. Literaire werken van moderne devoten en kartuizers werden dan ook in grote mate overgeleverd via boeken die in de ateliers van de kruisheren ontstonden
Met een wetenschappelijke bundel beoogt de vzw Cartusiana dieper in te gaan op de vraag in hoeverre de kartuizers in de Nederlanden op dergelijke geestelijke en monastieke hervormingen in de late middeleeuwen een impact hadden. Is actieve of passieve impact aanwijsbaar op basis van kartuizerbronnen, in sporen van uitwendig beleid en in de keuze van boekenbezit en boekproductie? In hoeverre viel actieve beïnvloeding te rijmen met de strenge regel die de kartuizers een teruggetrokken bestaan oplegden? Dergelijke spanningen tussen enerzijds actieve bemoeienissen met problemen in de kerk en in de wereld, en anderzijds het leiden van een teruggetrokken bestaan in onherbergzame gebieden, vormt het onderwerp van dit nieuwe boek en een daaraan gekoppeld symposium dat de vzw Cartusiana volgend jaar organiseert in de voormalige kartuis van Zelem, of wat daarvan rest. Hierbij nodigen wij u alvast van harte uit om — zij het actief of passief — mee te werken.
Verspreiding in de Nederlanden — 15e eeuw
Rest mij nog te vertellen dat de kartuizerorde in de vijftiende eeuw op haar elan verderging. Er volgden nog stichtingen te Noordgouwe buiten Zierikzee rond 1433, te Scheut buiten Brussel in 1455, in Vught bij 's-Hertogenbosch rond 1465, net buiten Delft in 1470, te IJsselmuiden bij Kampen in 1485 en ten slotte werd een kartuis binnen de stadsmuren van Leuven gebouwd rond 1489.
Op het einde van de vijftiende eeuw was de dichtheid van stichtingen in de Nederlanden en het Rijnland zo groot geworden, dat zij die benaderde van de eerste stichtingen rond de Grande Chartreuse uit de eerste eeuwen van het bestaan van de orde. Achteraf beschouwd lijkt de doorbraak van de kartuizers in onze gewesten wel een verre echo van de omstandigheden waarin de orde meer dan twee eeuwen eerder tot stand gekomen was. De stichtingen van de eerste kartuizergemeenschappen door Bruno en zijn volgelingen in Frankrijk hadden zich immers afgespeeld in het tegenlicht van een grote Oost-West scheuring in de Kerk tussen Byzantium en Rome, de investituurstrijd tussen wereldlijke en geestelijke macht, en de corruptie en de verzwakking van de geest in de cluniacenzerabdijen. Ook in de veertiende eeuw leek een gelijkaardige achtergrond van machtsmisbruik, de verzaking aan het armoedeideaal en het ontwrichtende syteem van de commende, voornamelijk in benedictijnen- en norbertijnenkloosters, een verschroeiende pestepidemie én een tijdelijk schisma in de Westerse Kerk de kartuizerorde helemaal niet te verlammen, wel integendeel.
Toch zijn er enkele aspecten aan de verspreiding van de kartuizers in de Nederlanden opvallend verschillend ten opzichte van de eerste stichtingen in de elfde eeuw. Om te beginnen waren stichters en weldoeners van de kartuizen in de Nederlanden in geleidelijk mindere mate van adellijke afkomst, maar is er een evolutie merkbaar naar burgerij en kooplieden uit de steden. Een tweede belangrijk verschil, wellicht gerelateerd aan het eerste, is dat de kartuizers niet langer compleet afgelegen "woestenijen" uitkozen: de vestigingsplaatsen van de kloosters verschoven meer en meer naar de onmiddellijke nabijheid van stadsomwallingen en het fenomeen "stadskartuis" deed zijn intrede. Ten slotte is er ook een — naar kartuizernormen — liberale levenswijze waarneembaar: steeds meer afwijkingen op enkele grondbeginselen, zoals het overschrijden van numerus clausus van twaalf monniken, het toelaten van meer en meer proveniers en reddieten die een minder streng regime volgden, maar ook een toenemend aantal uitzonderingen op het verbod van bezittingen buiten de bezitsgrenzen, alsook de grotere openheid in het kartuizerapostolaat zijn slechts enkele voorbeelden.
Nooit hervormd?
Aan het einde van de vijftiende eeuw betaalden de volgelingen van Bruno her en der wel een prijs voor deze openheid. Zo zou de bouw van de Leuvense kartuis binnen de stadsomwallingen bijvoorbeeld de hoogste instanties van de orde decennia lang kopzorgen baren. Enkele Leuvense monniken waren betrokken bij de ontwikkeling van het humanisme aan de Leuvense universiteit met de oprichting van het beroemde Collegium Trilingue (1517), waarna de Leuvense Alma Mater het kartuizerklooster in haar schoot opnam. Sommige kartuizers bleken daarbij meer tijd te spenderen aan de universiteit dan in de verlatenheid van hun cel. Opeenvolgende visitatierapporten bestempelden de Leuvense stadskartuis gedurende lange tijd als ontaard, seculier van geest en ongehoorzaam.
Er moet dus toch wel enige nuance aangebracht worden in de interpretatie van het beroemde "nooit hervormd want nooit vervormd" van paus Innocentius XI († 1689), van wie u hier rechtsboven een afbeelding kan zien. Doorheen de geschiedenis van de orde zijn er immers meermaals momenten waarop de monastieke idealen van de eerste kartuizergemeenschappen onder druk kwamen te staan. Het pleit echter voor de geestelijke zonen en dochters van Bruno van Keulen dat de orde, dankzij haar centralistisch bestuur en grondig systeem van visitatie, steeds tijdig kon ingrijpen. Daardoor is het kartuizerideaal, hoewel herhaaldelijk gebogen, nooit gebroken geweest, tenzij door geweld van buitenaf.
Reformatie en contrareformatie
Dat geweld bracht het succesverhaal van de kartuizers een eerste klap met de Reformatie. In de Nederlanden werden nagenoeg alle kartuizerkloosters verwoest tijdens de godsdiensttroebelen. In 1543 werd het klooster op ’t Kiel afgebrand; de kartuizers vestigden zich later opnieuw, nu binnen de stad Lier. In de Noordelijke Nederlanden verdwenen de kartuizers tussen 1572 en 1585 voorgoed. Het Roermondse klooster was één van de enige dat overeind bleef, ondanks de toegedane gruwelen.
De meeste kloosters in de Zuidelijke Nederlanden werden in de loop van de zestiende en zeventiende eeuw heropgebouwd, zij het veelal op kleinere schaal. Een aantal kloostergemeenschappen verplaatsten zich nu naar plaatsen binnen de stadsmuren, zoals van Sint-Kruis en Sint-Andries naar Brugge, van Rooigem naar Gent en van Scheut naar Brussel. De monniken van de kartuis van Vught konden zich elders tot 1639 handhaven; nadien verhuisden ze naar het refugehuis van hun Lierse (ex-Kielse) confraters binnen Antwerpen, die daar rond 1625 met de bouw van een nieuwe kartuis waren gestart. In 1626 ten slotte kwam een groep gevluchte Engelse kartuizers na vele omzwervingen tot een nieuwe stichting te Nieuwpoort, in feite een doorstart van de Engelse kartuis van Sheen.
17e en 18e eeuw — Opheffing
In de zeventiende en achttiende eeuw kabbelde het leven in de kartuizerkloosters voort, duidelijk zonder het elan van weleer en met hier en daar wat verburgerlijking en verslapping van de moraal. De kartuizerorde zou echter haar genadeslag krijgen op het einde van de achttiende eeuw, door toedoen van enkele verlichte despoten.
Zo werden op 17 maart 1783 door het beroemde edict van de Oostenrijkse keizer Jozef II met één pennentrek alle "onnutte" contemplatieve ordes opgeheven. De resterende kartuizerkloosters in de Zuidelijke Nederlanden werden bijgevolg allemaal gesloten, met uitzondering van Zelem en Luik, die niet tot de Oostenrijkse Nederlanden maar tot het prinsbisdom Luik behoorden. Nadat de Franse Revolutie was uitgebroken, werden ook deze twee overgebleven kloosters in 1796 afgeschaft, na de Franse annexatie van onze gewesten. Onder de in 1783 gesupprimeerde kartuizen waren er enkele, zoals de Brugse monialen en de kartuizers van Herne, Gent, Brussel en Antwerpen, die na de dood van Jozef II een poging tot herstel gewaagd hadden; zij mislukten uiteindelijk in hun opzet onder de Franse heerschappij. Met de Verlichting werd de kartuizerorde letterlijk gedecimeerd en in de Nederlanden lag het kartuizerideaal voorgoed in scherven.