’En de eskadrons rukten uit naar Schotland... ’. De hervormingstactiek van de franciscaner-observanten gedurende de late middeleeuwen
Mirjam Schaap
In 1447, kort nadat de vier tot dan toe gestichte observantenkloosters in de Nederlanden zich tijdens een vergadering van de reguliere Keulse observantenprovincie hadden afgescheiden om een eigen, observante, provincie op te richten, werd volgens de franciscaanse geschiedschrijver Jakob Polius vanuit deze nieuwe provincie een delegatie broeders naar Schotland gestuurd om de observantie daar te verbreiden. Toen de broeders zich hadden verzameld, zo schreef Polius rond 1630, rukten zij eskadronsgewijs uit naar Schotland. Dat Polius meende de hervorminsgtactiek van de observanten in dergelijke militaire bewoordingen te moeten beschrijven, mag de veronderstelling schragen dat de observanten stevig moesten inzetten teneinde hun volledig in verval geraakte en op hun ’verworvenheden’ gesteld geraakte ordegenoten te kunnen hervormen. Deze idee van in het geheel niet tot hervormingen bereid zijnde conventuelen, die alleen onder druk van buitenaf konden worden hervormd, mag evenwel juist te danken zijn aan observante ordeshistorici als Polius. In mijn lezing heb ik willen aantonen dat de observanten er alle baat bij hadden hervormingsinitiatieven binnen de orde de kop in te drukken en deze achteraf dood te zwijgen dan wel te bagatelliseren: de enige legitimatie voor de revolutionaire daad van de observanten, de creatie in feite van een tweede franciscaanse orde, kon alleen worden gelegitimeerd door te stellen dat de aanvankelijke orde geheel de weg was kwijt geraakt en dat een echte volgeling van Franciscus derhalve niet meer onder het reguliere franciscaanse gezag kon functioneren.
Zeker tegen het eind van de vijftiende eeuw maar ook al rond het midden van die eeuw, bestond er binnen de franciscaanse orde echter wel degelijk (grote) belangstelling voor hervormingen. Waar deze hervormingsinitiatieven door moderne historici zijn opgemerkt, worden zij doorgaans in het kielzog van de vijftiende-eeuwse observanten geïnterpreteerd als van buitenaf opgelegde en uiteindelijk mislukte pogingen. Voor een middeleeuwse observant was de parameter duidelijk: niet tot de observanten overgaan betekent feitelijk geen hervorming; maar de moderne historicus kan zich niet op het oordeel van een vijftiende- of zeventiende-eeuwse observant verlaten. In feite hielden al deze verscheidene hervormingspogingen een terugkeer naar de armoedebeleving in die ook de observanten voorstonden. Dat de Kampense minderbroeders in 1473 de Martiniaanse Constituties aannamen, kan derhalve dan ook niet worden verklaard uit het feit dat de broeders daarmee een echte hervorming (d.w.z. overgang tot de observanten) van hun klooster trachtten te omzeilen: de Martiniaanse Constituties waren in 1429 opgesteld door de Italiaanse observant Johannes van Capestrano, en beantwoordden geheel aan de armoedeprincipes van de observanten. Ook in Bolsward en wellicht Groningen werden in 1472 resp. 1469 de Martiniaanse Constituties ingevoerd. De minderbroeders van Harderwijk, die te boek staan als uiterst recalcitrant omdat zij, toen zijn in 1569 nog niet tot de observantie waren overgegaan, daartoe door Alva moesten worden gedwongen, blijken al rond het midden van de vijftiende eeuw een vrij vergaande hervorming te hebben ondergaan die zeker niet voor die van de observanten onderdeed. De hervorming ging uit van de minister provinciaal, die zijn hervormingsartikelen tegelijk ook voor Deventer en Kampen van kracht verklaarde. In hoeverre zij in de praktijk werden gebracht, blijft onduidelijk. Dumbar, de achttiende-eeuwse stadshistoricus van Deventer, had er in ieder geval zijn mening over klaar: de Deventer broeders zouden weinig acht op de vermaningen van de minister provinciaal hebben geslagen, omdat zij zich over het algemeen ’niet lieten beteugelen door geestelijke bedreigingen’. Een aantal kloosters tenslotte ging aan het eind van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw over tot de zogeheten Coletaanse hervormingsbeweging; een beweging die qua armoedebeleving eveneens met de observanten overeen kwam en die zich daarbij waarschijnlijk eveneens baseerde op de Martiniaanse Constituties. Zij verzetten zich evenwel fel tegen de observanten omdat deze laatsten zich aan het bestuur van de ordeoversten hadden onttrokken. In Den Bosch, dat in 1490 tot de Coletanen overging, lijkt de keuze doelbewust op de Coletanen in tegenstelling tot de observanten te zijn gevallen. De andere Noord-Nederlandse kloosters die tot deze beweging overgingen waren Utrecht, Zierikzee, Dordrecht en Middelburg.
In veel van bovengenoemde gevallen lieten de observanten de doorgevoerde of voorgenomen hervormingen niet over hun kant gaan. In Harderwijk vinden we na de hervorming aldaar vier observanten in het klooster terug, die van de minister provinciaal wel in het klooster mochten blijven maar zich dan wel aan zijn hervormingsartikelen moesten onderwerpen: hadden zij eerder getracht het klooster tot de observantie te doen laten overgaan? In Bolsward namen de observanten, met behulp van enige Bolswardenaren en met gebruikmaking van fysiek geweld en niettegenstaande de beslissing van de paus dat het klooster niet aan de observanten mocht worden uitgeleverd, het klooster in 1474 in en verjoegen de daar wonende (en inmiddels hervormde) broeders. In Den Bosch probeerden de rondtrekkende observanten de bevolking tegen de coletanen in het harnas te jagen. Het Middelburgse klooster zou zich, volgens een anonieme Coletaanse kroniekschrijver, in 1506 door een list van de observanten aan deze laatsten hebben uitgeleverd. In Kampen werden de observanten krap vijf jaar na de hervorming van het klooster in 1473 alsnog verzocht het klooster te hervormen omdat de Kampense broeders het weinig nauw namen met de hervormingen. Deze mededeling kan evenwelniet klakkeloos worden overgenomen: de bronnen die stellen dat de broeders nog even laks waren als voor 1473, zijn even onduidelijk als tendentieus. Steeds wanneer er binnen een klooster hervormingsinitiatieven werden ontplooid, waren de observanten er met andere woorden als de kippen bij om met meer of minder chique middelen te trachten het desbetreffende klooster binnen de eigen invloedssfeer te trekken.
Voor de observanten vormde het bestaan van hervormingsinitiatieven binnen de orde een regelrechte bedreiging van hun bestaan. De observanten fungeerden sinds 1446 onder eigen oversten, en de legitimatie voor dit zelfbestuur had altijd gelegen in het feit dat de ordeoversten de door de observanten gewenste hervormingen binnen de orde onmogelijk maakten. In de tweede helft van de vijftiende eeuw zien we de provinciale ministers en de broeders zelf zich echter steeds meer bewust worden van de noodzaak tot hervormingen, en zien we het succes van de Martiniaanse Constituties en de Coletaanse hervormingsbeweging: beiden tonen aan, dat hervormingen binnen de orde, onder het reguliere ordesbestuur, wel degelijk mogelijk waren. Het was dus geenszins noodzaak de orde in tweeën te splitsen, zoals de observanten hadden gedaan en wat natuurlijk een zeer ongewenste situatie had gegeven. Het kan heel goed zo zijn geweest, dat het feit dat de observanten zich doelbewust buiten de orde plaatsten, tezamen met hun veelal agressieve optreden, velen binnen en buiten de orde er juist van heeft weerhouden zich bij de observanten aan te sluiten. Men wenste wel hervormingen, maar wilde ook de eenheid van de orde behouden. De Martiniaanse Constituties en de Coletaanse hervormingsbeweging boden nu juist die mogelijkheid: qua hervormingen sloten zij aan bij de observanten, terwijl de gehoorzaamheid aan de oversten werd behouden. Het was de observanten er alles aan gelegen deze hervormingen eerst zoveel mogelijk wind uit de zeilen te nemen, en later om het belang van deze initiatieven zo veel mogelijk te minimaliseren. Tot voor kort is de geschiedenis van de laatmiddeleeuwse franciscaanse hervormingsbeweging daarom met name beschreven als de strijd tussen hervormingsgezinde observanten en niet-hervormingsgezinde conventuelen. In werkelijkheid was de vijftiende eeuw een bont toneel van allerlei hervormingsinititieven en -groeperingen, die er niet voor terug deinsden elkaar te vuur en te zwaard te bestrijden.