Het Westers Schisma: geluk of ongeluk voor de bisschoppelijke macht? De casus van Pierre d’Ailly, bisschop van Kamerijk (1396-1411), en de seculiere en reguliere instellingen
Monique Maillard-Luypaert
In het bisdom Kamerijk heeft het Groot Schisma (1378-1417) talrijke gevolgen gehad. Werd dat Schisma een meevaller of een tegenvaller voor de bisschop Pierre d’Ailly (1397-1411)? Ik heb geprobeerd deze vraag te beantwoorden door zijn episcopaat te onderzoeken vooral wat betreft de relaties van de bisschop met de seculiere kerkelijke instellingen - het kathedraal kapittel en de collegiale kapittels - en de reguliere instellingen. Daartoe heb ik Pierre d’Ailly bestudeerd in zijn drie functies van administrator, wetgever en rechter, en in zijn herderlijke rol.
Wanneer Pierre d’Ailly in Kamerijk of elders in zijn bisdom was, poogde hij vooral vanaf 1400 om geleidelijk zijn gezag overal te laten erkennen. Zijn politiek was ’die van de kleine stapjes’. De bisschop speelde de rol van ’mijnenveger’. Maar zijn inspanningen werden slechts daadwerkelijk met succes bekroond in 1409, na het concilie van Pisa. De bijzondere toestand van het bisdom van Kamerijk tijdens het Schisma is soms een rem geweest, namelijk in Antwerpen en in Mechelen. Maar die rem, die hindernis, stimuleerde a contrario de bisschop. Het moedigde hem aan om betrekkingen aan te knopen die vanaf 1378-1379 waren afgebroken. Wanneer we de betrekkingen meer van nabij bekijken, die d’Ailly met de religieuze instellingen van zijn bisdom onderhield, kunnen we vaststellen dat, behalve vanzelfsprekend aan het kathedraal kapittel, hij weinig aandacht schonk aan de seculiere kapittels. Nochtans heeft hij steun proberen te vinden bij enkele sterke vestingen als Valencijn, Brussel, Lier, Antwerpen en Mechelen. De bisschop onderhoudt geen hechte band met de cisterciënzers behalve bij een conflict. Ook met de benedictijnen is er geen stevige band, behalve met Jan van Layens, abt van Saint Ghislain, en nog minder met de kloosters van dominicanen en fransciscanen. De premonstratenzers en de kartuizers zijn de grote afwezigen in het plaatje, behalve de premonstratenzers van Tongerlo en de kartuizers van Kiel bij Antwerpen. Wel is het zo dat de norbertijner abdijen en de kartuizers genieten van het exemptie-privilege tegenover de bisschoppelijke jurisdictie. Binnen het groot aantal reguliere instellingen merken we dat d’Ailly bijzondere aandacht schenkt aan de jongste stichtingen, namelijk die van de reguliere kanunniken van Sint Augustinus in Brabant : Zevenborre, Rood Klooster, Groenendaal, Bethlehem, Ten Cluijze, Korsendonk. Daar bevindt zich misschien het geheim van zijn episcopaat: in de sympathie die d’Ailly toonde voor de nieuwe vormen van kloosterleven en de geestelijke sfeer die daar heerste, namelijk in Groenendaal in Brabant.