Bisschoppen als commende-abten: veraf?
Janick Appelmans
De overzichten van de vijftiende-eeuwse commendes en het rijke bronnenmateriaal over het conflict tussen hertog Karel de Stoute en de Brabantse norbertijnenabdijen kunnen antwoorden aanreiken voor volgende vragen:Vormden de bisschoppen en de kloosters van exempte orden gescheiden werelden? Wat was een commende? Welk profiel hadden de commende-abten en zijn zij te identificeren met de diocesane bisschoppen? Kregen de bisschoppen als commende-abten het effectief bestuur van een klooster in handen?
De kloostergemeenschappen van exempte orden, zoals de premonstratenzers, waren vrijgesteld van onderwerping aan het gezag van de plaatselijke bisschop, behalve in de zielzorg, de uitoefening van de openbare eredienst en andere werken van de apostolaat. De exemptiebullen, die de norbertijnen verkregen, stelden hen vrij van bisschoppelijke inmenging en toezicht. In ruil bouwde de orde een interne visitatiestructuur uit. Van de vijftiende-eeuwse werkzaamheid van het inwendig inspectienetwerk zijn slechts schaarse sporen, zoals de aanstelling van de prelaat van de Antwerpse Sint-Michielsabdij als visitator van de Brabantse circarie, te bespeuren. Aan het einde van de middeleeuwen ijverden de Brabantse norbertijnen vooral voor:
- vrijstelling van de visitatie door de bisschop van Toul die in 1459 tot visitator en reformator van de kloosters in de Bourgondische landen aangesteld was;
- privileges voor de Antwerpse Sint-Michielsheren om zich om het even waar en door om het even welke bisschop te laten wijden;
- een vereenvoudigde procedure voor kloosteroversten om buitenheren uit de parochies terug te roepen en bevestigingen van de vrije keuze door de abt en de louter formele aanstelling door de bisschop of de aartsdiaken van parochiepastoors.
Diocesane bisschoppen en exempte orden vormden gescheiden werelden. Binnen de kloostermuren had de bisschop geen inspraak en bovendien spanden de religieuzen zich bijzonder in om de rol van de bisschop in de hen toevertrouwde parochies zo beperkt mogelijk te houden.
Rond het begrip commende heersen in de wetenschappelijke literatuur verschillende onduidelijkheden en ook verkeerde opvattingen. Een heldere definitie, gebaseerd op de middeleeuwse bronnen, is dan ook noodzakelijk: een commende-abt is een seculiere geestelijke aan wie de paus de zorg van een abdij toevertrouwt. Commende staat dus synoniem voor seculier abbatiaat en niet voor lekenabbatiaat. Telkens de paus een religieus uit een andere instelling, wars van elke canonieke verkiezing, tot abt benoemt, wordt best de meer algemene term provisie gebruikt. Bisschoppen komen dus als seculiere clerici in aanmerking om de hoede van een religieuze instelling, priorij of abdij, in commende opgedragen te krijgen.
Vanaf de late middeleeuwen verspreidde de commende als seculier abbatiaat in landen als Frankrijk, Spanje, Italië en de Bourgondische Nederlanden als een onderdeel van de pauselijke beneficiepolitiek. Daar waar naijver tussen de kandidaten, onenigheid in het kiezerskorps, steekpenningen of simonie, de verkiezing van ongeschikte titularissen en de inmenging door wereldlijke heren occasioneel een pauselijke interventie uitlokten, verruilden de dertiende-eeuwse pausen de collatie van individuele beneficies voor algemene, kerkrechterlijk onderbouwde, reservaties. De Avignon-pausen schraagden hun juridische aanspraken met een administratie en bijhorend belastingsrecht.
De reactie hiertegen liet niet op zich wachten. In verschillende Europese landen vergaderden synodes en legifereerden vorsten tegen de pauselijke reservaties. Het verzet kende meestal een kort bestaan. Eenmaal de vorsten betere voorwaarden van de paus onder vorm van een concordaat konden bedingen, werd de oppositie tegen Rome afgeblazen. De optimale verstandhouding tussen de paus en de Bourgondische hertog kristalliseerde in het concordaat van 6 november 1441 met betrekking tot de Bourgondische erflanden buiten Frankrijk. De paus benoemde bisschoppen uit de kring van hertogelijke vertrouwelingen en topambtenaren. Soms ontstond een geïnstitutionaliseerde verbinding tussen hofambten en bisschopszetels. Vier voorzitters van de hertogelijke grote raad bekleedden achtereenvolgens de Doornikse bisschopszetel. Naast de bisschopszetels konden de vorsten hun favorieten ook begunstigen met kleinere beneficies en prebenden. Als landsheren bezaten zij vanouds het patronaats- en begevingsrecht in tal van kerken en kapittels. De aanstelling van kerkelijke gezagdragers en de begeving van de daaraan verbonden beneficia stelde de Bourgondiërs in staat om de kerk te controleren en om conflicten tussen de geestelijke en de wereldlijke overheid te vermijden. Tevens zagen de hertogen hierin een middel om hun politieke invloed te verbreiden over niet-Bourgondische gebieden. Maar het grote voordeel bestond erin dat de vorst zelf niet in de bezoldiging van zijn ambtenaren moest voorzien.
In de verdere evolutie van de commende zien sommige auteurs een permanente en geïnstitutionaliseerde band tussen de bisschoppelijke of andere waardigheid en het beneficie dat in commende gehouden wordt. Voor de Nederlanden was dat alleszins het geval bij de dotatie van de nieuwe bisdommen in 1559.
In het spoor van het Concilie van Trente besloot koning Filips II om de kerkelijke indeling in de Nederlanden te rationaliseren. Het aantal bisdommen verdrievoudigde. Om in een inkomen voor de nieuwe bisschoppen te voorzien, werden abdijen bij de mensae episcopales van het eigen of een nabij gelegen bisdom ingelijfd. De abdijen van Affligem, Sint-Bernards en Tongerlo werden respectievelijk geïncorporeerd bij het aartsbisdom Mechelen en de bisdommen Antwerpen en ’s-Hertogenbosch. De commende bezorgde de bisschoppen niet alleen een inkomensgarantie, maar leverde hen, als contrareformatorische medewerkers van de vorst, ook een ruim aandeel in de eerste stand van de provinciale staten. Aldus kon de koning de oppositie van de clerus lamleggen. De opstand in de Nederlanden leidden een effectieve desincorporatie in. Wat betreft de incorporatie van de abdijen in de bisdommen kan een duidelijke conclusie getrokken worden: de bisschoppen fungeerden als commende-abt van een abdij binnen of dicht bij het eigen diocees. In de middeleeuwen was deze logische band er echter niet.
De overzichten van de middeleeuwse commende in de Lage Landen van dom Ursmer Berlière en Edouard de Moreau S.J. leren dat in de tweede helft van de veertiende eeuw en in de eerste decennia van de vijftiende eeuw vooral priorijen in commende werden toevertrouwd aan seculiere geestelijken. Abdijen trachtten het bestuur van deze dochterkloosters terug in handen te nemen door de commendataris af te kopen met een pensioen of jaargeld. Pas vanaf de Bourgondische eenmaking en het concordaat van 1441 wees de paus ook abdijen regelmatig in commende toe.
Uit de vergelijking tussen de kloosterorden blijkt dat vooral de benedictijnenkloosters gecommendeerd werden. Norbertijnenkloosters en vooral cisterciënzerabdijen maakten deel uit van een hechte orde en kregen minder seculiere oversten aan hun hoofd. Bij de cisterciënzers drukten de hertogen hun kandidaat onder de kloosterlingen door via gecontroleerde verkiezingen, zoals te Cambron in 1449 en 1464 of te Villers in 1459. Voor het noorden zijn er, naast de Egmondse provisies in 1458 en 1476, geen seculiere abten bekend. De commende was er zo weinig doorgedrongen dat de zestiende-eeuwse kopiisten van het Groot Privilegie voor Holland en Zeeland de term commende niet meer begrepen. Mogelijke verklaringen kunnen de latere verwerving door de Bourgondiërs en de geringere aanwezigheid van rijke, oude benedictijnenabdijen zijn.
De seculiere abten waren meestal kardinalen of bisschoppen, soms biechtvaders of nuntii en ook beloftevolle apostolische protonotarii en kanunniken. Slechts tweemaal kreeg de diocesane bisschop het beheer van een abdij in zijn eigen bisdom toevertrouwd. Het merendeel van de commende-abten behoorde tot de functionarissen en vertrouwelingen van de Bourgondische hertogen. Bij uitzondering ontvingen ook medewerkers van de Romeinse curie en vertrouwelingen van de Franse koning een religieuze instelling in commende.
Wanneer de verschillende hefbomen van de pauselijke reservatiepolitiek ten overstaan van religieuze instellingen chronologisch in kaart worden gebracht, tekenen zich duidelijke tendensen af. Na het concordaat van 1441 ging de paus op verzoek van de hertog over tot algemene reservaties. Eugenius IV behield zich in 1442 de benoeming van een tiental prelaten voor bij een volgende vacatie. Tijdens de tweede helft van de regering van Filips de Goede steeg het aantal provisies sterk. Deze provisies gaven als eerste invulling aan de pauselijke reservatiebeloften en boden de hertog de mogelijkheid om zijn vertrouwelingen binnen een religieuze orde als oversten in hun eigen congregatie te laten benoemen. Slechts bij uitzondering plaatste de paus op hertogelijk verzoek een bedelmonnik aan het hoofd van een benedictijnenabdij of een convent van reguliere kanunniken. De grote toekenning van abdijen in commende viel samen met het einde van de regering van Filips de Goede en het bewind van Karel de Stoute. Bekende hovelingen als Antoine Haneron (Sint-Andries te Brugge), Philippe de Brimeu (Saint-Amand) en Guillaume Fillastre (Sint-Vaast en Sint-Bertijns) fungeerden als commendatarissen. Na de dood van Karel de Stoute in 1477 en de daaropvolgende verzwakking van het centraal gezag, daalde het aantal commenden spectaculair. De jaarrenten of pensioenen waarmee kloosters het effectief beheer door een commende-abt afkochten, volgden duidelijk de trend van de commendes.
Filips de Goede verborg zich liever achter de paus bij het hanteren van zijn benoemingsrechten in het onlangs verworven Brabant. Zijn zoon en opvolger Karel de Stoute was duidelijk uit ander hout gesneden. Een eerste krachtmeting tussen de hertog en de abdijen vond plaats na het heengaan van de Tongerlose abt Hendrik van Kemenaden in 1470. De vorst wou de abdij aan een van zijn hovelingen in commende aanbieden. De premonstratenzers kregen lucht van de hertogelijke intenties en gingen spoedig over tot de verkiezing en de installatie van een opvolger. In mei 1470 overlegden de verschillende Brabantse premonstratenzerabten te Leuven om de verkiezing van de abt van Tongerlo te verdedigen. Op 20 juni verzamelden de prelaten opnieuw om gedurende vijf dagen de problematiek van de commende te bespreken. Deze inspanningen waren tevergeefs, want al op 1 juni 1470 vertrouwde de paus de abdij toe aan een seculier abt, Ferry van Clugny, de proost van het Sint-Bartholomeuskapittel van Béthune.
De eerste fase van de commende kende een klassiek verloop. De eigenhandige inbezitneming van de kerk en het klooster van Tongerlo door Ferry van Clugny verliep in alle sereniteit. Net zoals in vroeger jaren besloten de commendataris en de religieuzen om het seculier abbatiaat om te zetten in een pensioen. Toen paus Sixtus IV Ferry van Clugny tot bisschop van Doornik benoemde, ontnam hij hem de jaarrente. De paus speelde het pensioen door aan een andere hertogelijke vertrouwensman Philibert Hugonet, de bisschop en latere kardinaal van Macon. Hoewel deze broer van de Bourgondische kanselier Guillaume Hugonet lange tijd titularis van de rente was, diende hij tot laat in de jaren 1480 te wachten voor hij munt kon slaan uit het pensioen.
Tot hiertoe volgde de commende een traditioneel stramien: de witheren verkozen een jaarrente boven het bestuur van de abdij door de procurator van de commende-abt. Een diplomatisch initiatief van de norbertijnen bracht echter een onverwachte wending. De abt van Tongerlo stelde zijn voormalig medekanunnik en collega uit de Parkabdij bij Leuven aan als gevolmachtigde. Te Rome slaagde de abt van Park erin de jaarrente ten laste van Tongerlo te laten annuleren. De verbreking van het pensioen bracht de Brabantse norbertijnen regelrecht in conflict met hertog Karel de Stoute. Slechts na herhaalde tussenkomsten van de Heilige Stoel luwde de vorstelijke toorn enigszins. Toch gaf de vorst aan de pensioengerechtigde Philibert Hugonet de toestemming om beslag te leggen op hoeven en renten van de abdij van Tongerlo. Een proces voor het Parlement van Mechelen stelde de witheren echter onverwacht in het gelijk.
Zowel wat betreft macht als aanwezigheidspolitiek waren de bisschoppen veraf. In de late middeleeuwen en de vroeg-moderne tijd was de commende geen uitdrukking van de bisschoppelijke autoriteit, maar van het vorstelijke gezag. De Bourgondische hertogen bezorgden hun topfunctionarissen en raadslui die tot de geestelijkheid behoorden, door middel van een commende een aanzienlijk inkomen. Hoewel zij daar in Brabant slechts ten dele in slaagden, konden de hertogen in de andere landsheerlijkheden hun vorstelijke wil beter doordrukken. Voor hun zestiende-eeuwse Habsburgse opvolgers zijn de bisschoppen belangrijke spelers van de door hen gepromote Tridentijnse Contra-Reformatie. Zij krijgen een inkomen door abdijen te incorporeren in de mensa episcopalis. Op politiek gebied bezorgen de bisschoppen de landsheer een grotere invloed op de eerste stand in de statenvergaderingen. In dit opzicht is de bisschoppelijke macht in de vijftiende eeuw verderaf dan in de zestiende eeuw.