Devotie van het gewone volk of de hele samenleving?

Hans Mol – Anneke B. Mulder-Bakker en Rolf H. Bremmer Jr (red.), Geleefd geloof. Het geloofsleven van boeren en burgers in Friesland en de Ommelanden van Groningen 1200-1580 (Zutphen: Walburg Pers 2021) ISBN 9789462496552.

Het omslag van deze prachtig vormgegeven bundel is pakkend genoeg. We zien een levendig tafereel van het slot van een Antoniusbedevaart, uitmondend in een ‘afterparty’ rondom een paar kraampjes waarop devotionalia worden uitgevent. De voorstelling is van de hand van de Brabantse schilder Pieter Aertsen en dateert van omstreeks 1550. Het heuvellandschap, met centraal erin een kapel waarlangs de stoet met het beeld van de heilige trekt, zal verwijzen naar de streek tussen Antwerpen en Brussel, eerder dan naar de Friese landen. Waarom dan toch voor deze blikvanger gekozen? De reden zal zijn dat vroomheid en vrolijkheid er alledaags in samengaan en er ook veel tastbare geloofsobjecten op voorkomen. Want daar hebben de samenstellers de aandacht op willen vestigen: op de religieuze gebruiksvoorwerpen en boeken waarmee de Friezen en Groningers vóór de Reformatie hun geloofsleven hebben vormgegeven, objecten waarvan er door de Beeldenstorm en de post-reformatorische protestantse opruimwoede nu juist voor de noordelijke gewesten bitter weinig bewaard gebleven zijn. Overigens blijken voor het boek nadrukkelijk ook gegevens te zijn gebruikt voor de stad Groningen, die om een niet kenbaar gemaakte reden in de ondertitel buiten beeld is gehouden.

Het doel van het boek is onmiskenbaar om meer dan alleen vakgenoten te bereiken. Behalve met goed gekozen illustraties wordt dit gerealiseerd door de twaalf hoofdbijdragen vergezeld te laten gaan van losse vensters waarin de lens wordt scherp gesteld op tastbare zaken of kleine thema’s, zoals een reliekschrijn, een calendariumfragment of een blad met de tien geboden uit een getijdenboek. Met inbegrip van de inleiding over Samenleving en Religieuze cultuur en het beknopte nawoord tekenen Rolf Bremmer en Anneke Mulder-Bakker zelf voor de helft van de grote opstellen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat laatstgenoemde zich voor haar stukken over de Mariaverering en Daadkrachtige vrouwen en mannen heeft laten bijstaan door respectievelijk Lianne van Beek, en Martha Kist en Marlies Stoter.

Het geheel is caleidoscopisch van opzet. Bremmer start na bovengenoemde intro met de bijdrage Tussen Hel en Hemel over geloof in het rechtsleven. Daarin laat hij zien hoezeer ook het Friese recht na de kerstening zijn legitimatie in het christendom heeft gezocht en gevonden. De volgende, en naar mijn idee meest informatieve en dragende bijdrage is die van Sible de Blaauw over het godshuis en zijn gebruikers. Onder de titel Nabij, in en rond de kerk plaatst hij de parochiekerk op drie niveaus in het midden, met een pakkende beschrijving hoe en waar de stenen godshuizen tot stand zijn gekomen, hoe hun ruimtes liturgisch werden ingericht en hoe vervolgens ook de hoven eromheen in de sacrale werkelijkheidsbeleving betrokken zijn. Uit de noten en uitgebreide literatuurlijst blijkt wel dat auteur zich hiervoor mede schatplichtig weet aan de baanbrekende studies van wijlen Regnerus Steensma en Justin Kroesen.

Het volgende, wat kortere opstel is gewijd aan Religieuze Verenigingen, meer in het bijzonder aan de gilden die zich op de zorg voor de naaste richtten zonder het zielenheil van hun leden uit het oog te verliezen. Het is geschreven door Bert Looper, Catrien Santing en Arie van Steensel en steunt op bestaande literatuur, in het bijzonder op een artikel van Renée Nip over de Kalende-broederschap in Groningen en de bekende monografie van Jo Spaans over de vroegmoderne armenzorg in Friesland. Feitelijk wordt alleen aandacht besteed aan broederschappen in de steden Groningen en Leeuwarden. Het valt op dat de binding van vele Friese gasthuizen aan de op het omslag getoonde Sint Antonius niet ter sprake komt. Verder lijkt het de auteurs te zijn ontgaan dat er niet alleen in Groningen en de Ommelanden maar ook in het huidige Fryslân tal van kalende-broederschappen hebben bestaan.

https://collectie.friesmuseum.nl/?diw-id=tresoar_friesmuseum_Z00471
Drinkhoorn van het Sint Antonius Gilde te Staveren, 1398. Fries Museum (Z00471)

Daarna is het de beurt aan Anneke Mulder-Bakker, met artikelen over Heiligen en Relieken, over Onze Lieve Vrouw en Geloven in de praktijk. Deze brengen de kenner weinig nieuws maar vatten op een leesbare manier samen wat inmiddels voor het Noorden ten aanzien van deze thema’s is uitgezocht. Bij het eerste stuk gaat veel aandacht uit naar de heiligen van eigen bodem zoals Hatebrand, Walfried en de Mariëngaarder abten Frederik en Siard, voor wie geen canonisatieprocedures bij de paus zijn georganiseerd en die dus nooit officieel door de Kerk als aanbidwaardig zijn erkend. Zij werden lokaal en ook regionaal uiteraard wel vereerd. De devotie voor hen lijkt – misschien bij gebrek aan bronnen – echter veel geringer dan die voor algemene heiligen als Martinus, Nicolaas, Catharina en Johannes de Doper aan wie de vele honderden parochiekerken en altaren in Friesland en Groningen gewijd zijn geweest. Vreemd genoeg is geen poging ondernomen om aan de hand van de patrocinia-inventarisatie van Otto Roemeling de hoofdpatronen van de heiligenverering in het Noorden te analyseren. De boven iedereen uittorende heilige moeder Gods wordt wel besproken, niet alleen omdat ze schutspatroon van tota Frisia en vele Friese landsdelen, kloosters en kerken afzonderlijk was, maar ook omdat er op tal van plaatsen cultussen rond wonderdoende mirakelbeelden van haar zijn ontstaan, onder meer in Staveren, Bolsward, Sneek, Leeuwarden en Groningen. Maria en haar moeder Anna spelen om die reden, naast de heilige Elisabeth van Thüringen, tevens een rol in het geloofsleven van enkele prominente mannen en vrouwen, die in de bijdrage Geloven in de praktijk een korte karakterschets toebedeeld krijgen op basis van testamenten, kroniekberichten en vermeldingen in getijdenboeken. Zo bijvoorbeeld bij de Groningse patriciërsdochter Ludeke Jarges, de Friese vrijheidsstrijder Jancko Douwama en de edelvrouwe Luts Harinxma uit Sneek. Jancko liep mee in de Leeuwarder Mariaprocessie. Luts droeg haar ziel op aan de Moeder Gods en alle heiligen en liet geld opzij leggen voor het lezen van vijfhonderd missen in vijf kloosters met een goede reputatie, om na haar sterven zo snel mogelijk uit het vagevuur te raken.

Een volgende groep opstellen is gewijd aan devotionele lectuur en het lezen daarvan. Dat wil zeggen, er is een tweeën gesplitste bijdrage van Kathryn M. Rudy over Getijdenboeken, met daartussen ingeklemd een zelfstandig artikel van Susanne de Jong, over Leescultuur. Dat laatste bouwt voort op haar in het tijdschrift Queeste van 2018 verschenen Engelstalige studie over ‘Laypeople, Books, and Religious Reading in the Late Medieval Domestic Setting’. Er is sprake van enige overlap binnen het geheel van de bundel omdat het fenomeen getijdenboek niet alleen door Rudy en De Jong wordt behandeld maar sommige van de door hen besproken devotiegeschriften al eerder de revue passeren – bijvoorbeeld bij de door Anneke Mulder-Bakker beschreven ‘daadkrachtige vrouw’ Webbetien Wolters. Nu hindert dat ook weer niet echt. Mooi is het om vast te stellen dat zowel Rudy als De Jong elk nieuwe gegevens en inzichten hebben weten toe te voegen aan de ruime kennis die al over Friese en Groningse middeleeuwse boeken voorhanden was dankzij de studies van Jos Hermans, Folkert Bakker en Anne Margreet As-Vijvers. Kathryn Rudy, die in Leipzig een onbekend handschrift van de Johannieter nonnen uit Warffum opdiepte en verder in Boedapest een nieuw manuscript uit de omstreken van Groningen vond, legt als codicologe sterk de nadruk op het technische aspect van de vervaardiging der getijdenboeken en het gebruik ervan door vrome opdrachtgevers. Opmerkelijk is volgens haar de relatief hoge kwaliteit die de vrouwelijke kopiisten en tekenaars wisten te bereiken, alsook het gegeven dat veel van hen vrijmoedig genoeg waren om via een colofon hun naam aan het maakwerk te verbinden.

Voor de goede orde meld ik hier dat zowat tegelijk met de publicatie van Geleefd Geloof, in juli 2021, in een verzamelbundel elders – Macht, bezit en ruimte. Opstellen over de noordelijke Nederlanden in de middeleeuwen – nòg een artikel over de boekproductie in Groninger nonnenkloosters is verschenen onder de titel ‘Vrouwen met pen en penseel’. De auteur, Remi van Schaïk, ontleedt de boekproductie eerder kwantitatief, chronologisch en naar regio en convent. Een vergelijking leert dat de opstellen van hem en Rudy complementair aan elkaar zijn. Waar Rudy echter meent dat de nonnen deels ook getijdenboeken maakten voor elkaar, mogelijk voor gebruik in het klooster, ziet Van Schaïk hen hoofdzakelijk op bestelling leveren, voor privégebruik door aanzienlijke lieden in de omgeving. In dit verband is het van belang dat Rudy de colofontekst van een in Warffum vervaardigd boek ... Presens orarium […] op petitionem et dilectionem sororis Christine Bruchters eiusdem ordinis et domus donate anno nostre salutis M CV … niet helemaal correct interpreteert, als zou het boek gegeven zijn aan de Johannieter koornon Christine. Het donate in de tekst is echter een bijstelling bij soror(is). Het gaat dus om een boekwerk dat op verzoek vervaardigd was voor een als zuster betitelde donatin die in de familiekring van het convent opgenomen was, hetzij inwonend hetzij op afstand. Ook de Johannieter orde kende deze figuur van geassocieerd lidmaatschap voor vrouwen. In de praktijk betrof dit meestal welgestelde weduwen die het klooster als sponsor ondersteunden.

Dat het toch vooral rijke leken waren die horaria en andere religieuze boeken aanschaften, intensief gebruikten, en vaak als familiestuk aan nakomelingen doorgaven, blijkt heel mooi ook uit het al genoemde opstel van Susanne de Jong. Veel gegevens daaruit hebben betrekking op Ommelander jonkerfamilies, Groninger patriciërs en leden van Friese hoofdelingengeslachten als de Sjaerdema’s, Harinxma’s, Galama’s en Roorda’s, die zichzelf in de zestiende eeuw als adellijk beschouwden. Om deze reden vind ik De Jong’s algemene conclusie minder geslaagd dat de boeken buiten de parochiekerk en het klooster ‘… ook hun weg vonden naar burgers in de steden en op het platteland’. Lezen was omstreeks 1500 dan geen elitaire bezigheid meer maar de middelen om handgeschreven teksten op perkament ook echt aan te schaffen waren in de Friese landen en Groningen alleen voorhanden in de bovenste lagen van de maatschappij.

Veel toegankelijker voor gelovigen met een smalle beurs waren heiligenbeeldjes, pelgrimstekens en bedevaartsampullen, de objecten waaraan de twee laatste opstellen in de bundel zijn gewijd. Elvira Ambrosius heeft onder de titel In klei gebakken een lezenswaardig stuk gewijd aan kleine gekleurde beeldjes van pijpaarde die werden verkocht in santenkramen zoals afgebeeld op het omslagschilderij van Pieter Aertsen. Tot dusver was daar voor de Friese gebieden weinig aandacht aan besteed. Ambrosius’ inventarisatie maakt duidelijk dat ze hier minstens zo populair zijn geweest als in zuidelijker gewesten. Opmerkelijk is dat ze niet zozeer kruisiging en verdriet laten zien maar Christuskindjes om te wiegen, zorgzame Maria’s en vrolijk aandoende heiligen. Ten aanzien van de pelgrimstekens die uit de Friese grond tevoorschijn zijn gekomen, laat de specialist Jos Koldeweij in zijn goed gedocumenteerde slotbijdrage Vrome reizen vanuit laatmiddeleeuws Groningen en Friesland zien dat noorderlingen wel op bedevaart gingen maar op bescheiden schaal. Afgezien van de enkelingen die Jeruzalem, Rome en Santiago bezochten, waagden de meesten zich niet verder dan Amersfoort, Den Bosch en Keulen. Zou dit er ook mee te maken hebben dat de strafbedevaart geen rol van betekenis speelde in het Friese rechtssysteem?

Al met al geven de opstellen ieder een eigen boeiende kijk op belangrijke aspecten van de laatmiddeleeuwse vroomheidsbeoefening in het Noorden. Bij gebrek aan een epiloog blijft de lezer aan het slot wel met de vraag zitten in welke mate de devotie van Friezen en Groningers in deze periode nu afweek van die van andere gelovigen in West-Europa. Getuige de flaptekst en de inleiding claimen de bundelsamenstellers dat de vroomheid van de noorderlingen apart was omdat ze geuit werd door ‘boeren en burgers’ die tezamen ‘de gemeenschap in een religieuze cultuur weefden’. Dat heeft iets zoet-romantisch. Er wordt mee teruggegrepen op de populaire, uit de zestiende eeuw stammende traditie dat Friesland vanouds een egalitaire boerensamenleving was. Bremmer spreekt wel niet toevallig afwisselend van eigenerfde boeren en edele boeren. Als er een adel was, dan lijkt iedereen daar toe te hebben gehoord. Kerkstichtingen zouden zo vanaf het begin collectieve ondernemingen zijn geweest van brede groepen, aangejaagd door religieus enthousiasme, met als consequentie dat ‘elke terp en elke buurtgemeenschap haar eigen kapel of parochiekerk stichtte’. Afgezien van het feit dat van de circa 2000 terpgemeenschappen in het kleigebied tussen Vlie en Weser er maar een paar honderd uiteindelijk een kerk kregen, moet worden vastgesteld dat ook hier een zich nobilis noemende elite de lakens uitdeelde, niet in de laatste plaats op kerkelijk terrein. Uit het sociaaleconomisch onderzoek van de laatste decennia is duidelijk geworden dat Frisia in de late middeleeuwen een gelaagde samenleving was, met edelen aan de top, die wel rijke patriciërs doorlieten maar hun rangen verder zoveel mogelijk voor omhoog strevende boeren gesloten hielden. Daarmee is niet gezegd dat hun vroomheid een andere vorm aannam dan die van de middengroepen. Ze bezochten dezelfde godshuizen en aanbaden dezelfde heiligen. Maar ze besteedden er meer geld aan en moesten dat volgens het Bijbelwoord ook doen om een gunstige plek in het hiernamaals te verwerven. Wat mij betreft zien we in deze bundel dus niet het ‘geleefd geloof’ terug van alleen boeren en burgers maar van devote lieden uit alle standen, met de elite op de eerste rij.

Hans Mol

Aanpassing 4 april 2022: Bij de besprekingen van de artikelen van Susanne de Jong en Kathryn Rudy en de relatie tot eerder werk van hun hand is op verzoek van de auteur een zorgvuldiger formulering gebruikt.