Parochies als motor van zestiende-eeuws devotioneel bedevaartsdrukwerk
Janick Appelmans – Alfons K.L. Thijs, ‘Komt pelgrims, komt hier’. Devotioneel drukwerk voor bedevaartsplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850) [Miscellanea neerlandica 45] (Leuven: Peeters, 2020) 46+794p. ill. ISBN 978-90-429-4355-1, € 88,00
Vanuit België kijken we met enige afgunst naar de vier boekdelen van Bedevaartsplaatsen in Nederland die tussen 1997 en 2004 onder redactie van Peter Jan Margry en Charles Caspers verschenen. Dit exhaustief opgezette en consequent uitgevoerde bedevaartslexicon is nu ook online raadpleegbaar (https://www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol/lijst_cultusobjecten). Wel moet rekening gehouden worden met nieuwe literatuur en edities (bijvoorbeeld Lambooij-Mol 2001 voor Hallum) in de laatste twee decennia, die voor sommige bedevaartssites toch bijgewerkt is (zoals de Boer-Jongen 2015 bij Amersfoort).
De landsheerlijkheden van de Zuidelijke Nederlanden zijn kariger bedeeld. Uiteraard verschenen er ook in het zuiden monografieën, zoals in 2011 de magistrale studie Den Heyligen Sant al in Brabant. De Sint-Martinuskerk van Wezemaal en de cultus van Sint Job 1000-2000 onder leiding van Bart Minnen. Verder zijn er soms bundels, zoals het themanummer over bedevaarten dat in 2013 als tweede nummer van de jaargang 96 van Eigen Schoon en De Brabander, het tijdschrift voor geschiedenis van Vlaams-Brabant en Brussel, verscheen. Tot slot kunnen we verwijzen naar lossere bijdragen over bedevaarten, processies en relieken, zoals in de recente premonstratenzer jubileumbundel Als de bliksem (2021).
De in 2014 overleden sociaaleconomische historicus Alfons Thijs was van huis uit gepassioneerd door bedevaartsvaantjes en aanverwante grafiek. Hij stelde een uitvoerig overzicht samen van devotioneel drukwerk uit Brabant en Vlaanderen. Mede dankzij de inspanningen van Jonas Van Mulder werd het overzicht van Thijs verder aangevuld en voorzien van een epiloog en drie registers op bedevaartsplaatsen, heiligen en persoonsnamen. In 2020 verscheen het overzicht onder de titel 'Komt pelgrim, komt hier'.
In het eerste deel brengt Thijs een uitgebreide typologie van het bedevaartsdrukwerk. In het tweede en derde deel belicht Thijs de dynamiek van dat drukwerk via alle mogelijke bedevaartsoorden in de periodes tot en vanaf 1648.
In navolging van de aan confrérieleden voorbehouden en stedelijke processievaantjes ontstond het bedevaartsvaantje omstreeks 1500 met Saint-Ghislain (Henegouwen, 1491) als oudst gekende voorbeeld. De Mariavaantjes kenden een doorbraak in de vroege zestiende eeuw. De oudste vaantjes van christocentrische bedevaartsoorden doken in het midden van die eeuw op. De term bedevaartsvaantje is een neologisme van volkskundigen van na 1900. De bronnen hebben het over teeckenen of belekens. Op basis van de kerkrekeningen blijken vaak kerken en kapellen en zelden broederschappen de initiatiefnemers van vaantjes en metalen insignes. Het oudst gekende vaantje van een niet-mariale cultusplaats dateert uit 1503: het kerkbestuur van Dudzele, een dochterparochie van de Brugse Sint-Donaaskerk bestelde 600 Sint-Leonardusvaantjes. Een onderscheid maken tussen bedevaartprenten en prenten van lokale devoties is (nog) niet mogelijk wegen het ontbreken van een compendium van bedevaartsplaatsen in het Zuiden. Een niet of nauwelijks geïllustreerd bedevaartboekje heet boeckxken en bevat een cort of claer verhael of kort begryp. Zulk een narratief benadrukte met mirakels de lange en eerbiedwaardige geschiedenis van de cultus en besprak de kwalen waarvoor men de patroonheilige aanriep. Met de contrareformatie groeide het aanbod en de diversiteit aan devotioneel drukwerk met onder meer liedbladen, devotieblaadjes en planodrukken.
De motor van de devoties en bedevaarten en het daaraan verbonden drukwerk waren de parochies. De oudste Mariavaantjes zijn geattesteerd in de Sint-Martinuskerk van het Oost-Vlaamse Lede. In 1509 leverde een drukker 1400 vaantjes voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van de Nood dat er sinds 1414 berustte. Bijna elk daaropvolgend jaar werd een vergelijkbaar aantal besteld, vanaf 1517 zelfs bij twee drukkers. De vaantjes lagen in het verlengde van de andere, al decennia bestelde devotietekens, want de kerkrekening van Lede uit 1463 vermeldt de aankoop van 350 dozijn loden, 25 dozijn zilveren en 26 vergulde insignes. Devotioneel drukwerk van cultusplaatsen in abdij- en kloosterkerken (zoals Adrianus in Geraardsbergen, Alena in Vorst, Lurgart in Aywières, Quirinus in Park, Wivina in Groot-Bijgaarden) kende pas met de Contrareformatie een sterke toename.
Komt pelgrims, komt hier is een lijvig referentiewerk dat zowel een typologisch en als een chronologisch overzicht brengt. Via de indices ontsluit het voor veel bedevaartsplaatsen het devotioneel drukwerk en de bestaande historische literatuur. Daarbij komen heel wat cultusplaatsen, heiligen, godvruchtige publicaties, schrijvers en drukkers aan bod. Vermeldenswaard is ook dat een aantal nu tot Nederland (en Duitsland en Frankrijk) behorende bedevaartsplaatsen worden besproken.
Tot slot willen we bij dit vijfenveertigste boekdeel in de bij de Leuvense uitgeverij Peeters verschijnende reeks Miscellanea Neerlandica stichter en hoofdredacteur Frans Hendrickx bedanken voor zo veel belangwekkende monografieën, (hulde)bundels, catalogi en repertoria over Middelnederlandse literatuur en historiografie, middeleeuwse en vroegmoderne spiritualiteit en devotie en geschiedenis van religieuze instellingen in de ruime Nederlanden. We verheugen ons erop dat deze inhoudelijk belangrijke reeks, net als de subserie Studia Cartusiana, voorgezet wordt onder een nieuwe hoofdredacteur.