Regionale geschiedenis in 45 artikelen als hulde voor Hans Mol

Noël Geirnaert - Hildo van Engen, Han Nijdam en Kaj van Vliet (red.) en Martha Kist (beeldredactie), Macht, bezit en ruimte. Opstellen over de noordelijke Nederlanden in de middeleeuwen, aangeboden aan Hans Mol bij zijn afscheid als bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Friese landen in de Middeleeuwen aan de Universiteit Leiden (Hilversum: Verloren, 2021), 640 p. ISBN: 9789087048754 €39,00

Wie vandaag nog een Festschrift of Liber Amicorum aangeboden krijgt, voldoet aan drie criteria: hij/zij moet als wetenschapper zijn/haar sporen hebben verdiend, hij/zij moet – liefst onbewust –school hebben gemaakt en met zin voor collegialiteit en informele camaraderie een netwerk over verschillende generaties hebben uitgebouwd.

Hans Mol, sinds 2020 emeritus bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Friese Landen in de Middeleeuwen aan de Leidse universiteit, beantwoordt aan die criteria. Johannes Adriaan Mol werd in 1954 geboren in Kapelle, op het Zeeuwse platteland. In de inrichting van zijn kantoor toont hij uitdrukkelijk zijn afkomst, die zijn wetenschappelijke belangstelling mee heeft bepaald (p. 11). Al sinds zijn studie aan de Vrije Universiteit Amsterdam richt hij zich op de middeleeuwse geschiedenis van Friesland. Kerk- en cultuurgeschiedenis spelen hierin een belangrijke rol. Dit onderzoeksterrein komt dan ook ruimschoots aan bod in zijn hier te bespreken Liber Amicorum. Niet minder dan 45 auteurs hebben een bijdrage geleverd, achttien zijn generatiegenoten van Hans Mol, babyboomers geboren tussen 1947 en 1962, zeven zijn geboren voor 1946, achttien zijn geboren in 1963 of later. De oudste is geboren in 1927, de jongste in 1988. Slechts vier vrouwen, 41 mannen: merkwaardig. 40 Nederlanders, één Brit, twee Duitsers en twee Belgen (Vlamingen). Opmerkelijk: alle bijdragen zijn in het Nederlands, twee oorspronkelijk in het Duits geschreven stukken zijn door de redactie vertaald. Het viel mij overigens ook op dat in het notenapparaat niet zo vaak naar Angelsaksische literatuur wordt verwezen, in vergelijking met de verwijzingen naar Nederlands of Duits onderzoek. Er zijn geen samenvattingen in andere talen, wat kan worden betreurd.

De titel Macht, bezit en ruimte. Opstellen over de noordelijke Nederlanden in de middeleeuwen vermeldt als geografische begrenzing de noordelijke Nederlanden. Hiermee is het huidige Nederland zonder de provincie Limburg bedoeld. Slechts één bijdrage behandelt een Noord-Brabants onderwerp: ‘Een Tempel aan de Nieuwe Markt’, een verrassend stuk over een vestiging van de Tempeliers in Heusden, door Hildo van Engen (p. 499-511). Twee (overigens heel interessante) bijdragen over de Duitse Orde, één van de onderzoeksterreinen van Hans Mol, behandelen een niet-Nederlands onderwerp: de rekrutering van Duitstalige ridderbroeders van de Duitse Orde (Klaus Militzer, p. 541-546) en de nadagen van de Duitse Orde in Pruisen, 1410-1525 (Wim Blockmans, p. 547-560).

Ik telde 22 bijdragen (op de 45) die de leden van de Contactgroep Signum kunnen interesseren. Daarvan zijn er zestien gegroepeerd in de hoofdstukken ‘Kerk en Memorie’ (p. 311-487) en ‘Geestelijke ridderorden en Kruistochten’ (p. 489-572). Wat memorie betreft vertrekken enkele bijdragen vanuit de lectuur van een laatmiddeleeuws testament en refereren expliciet naar Mols analytisch pionierswerk over de Friese testamenten. Zowel geografisch als inzake religieuze kringen brengt het deel ‘Kerk en Memorie’ veel diversiteit: van Friesland en Groningen tot Holland en Utrecht; van kanunniken, benedictinessen en norbertijnen tot johannieter zusters, kruisbroeders en broeders van het gemene leven. Het kan hier niet de bedoeling zijn om deze bijdragen op te sommen of om in te gaan op enkele kritische vragen die sommige artikelen bij mij hebben opgeroepen. Wel wil ik aanstippen wat me bij de lectuur ervan is opgevallen. Geen enkele auteur werd gehinderd door de regionale begrenzing van zijn onderwerp om de onderzoeksresultaten te situeren in een bredere, landelijke context. De auteurs hebben ook een breed scala van onderwerpen aangeboord: hun bijdragen kunnen op het terrein van de institutionele, sociale, economische, culturele en religieuze geschiedenis worden gesitueerd. Als niet-Nederlandse historicus was ik verrast door de verscheidenheid en de dynamiek die het regionaal-historisch onderzoek blijkbaar nog steeds kenmerkt in Nederland, ook in de academische wereld.

De lectuur van dit Liber Amicorum heeft mij onverwacht veel intellectueel genoegen bezorgd. De vele aangesneden thema’s zijn keurig onderverdeeld in de zwaartepunten van Mols eigen onderzoek. De resultaten daarvan zijn weergegeven in zijn bibliografie (p. 623-634). Redactie en uitgever wil ik dan ook feliciteren met hun gedurfd initiatief, waarmee het belang en de diversiteit van regionaal historisch onderzoek stevig op de kaart is gezet. Hans Mol is nu ongetwijfeld een gelukkig man: de 45 artikelen in zijn lijvig Festschrift zijn het bewijs dat hij nooit een Einzelgänger is geweest als beoefenaar van de regionale geschiedenis.