Syntheses en repertorium van de Henegouwse historiografie

Janick Appelmans – Philippe Desmette (red.), Historiens et chroniqueurs du Hainaut du moyen âge à nos jours [Analectes d’histoire du Hainaut 19-20 / Studia 175] 2 dln (Brussel-Mons, Archives de l’État-Hannonia, 2023) 280+198p. ill. ISBN: 978-94-6391-420-8 € 40,00

Zelden is het resultaat van een congres zo een gebieds- en tijdsdekkend werkstuk als de in de laatste dagen van 2023 verschenen tweedelige Historiens et chroniqueurs du Hainaut. In het eerste deel, Bilans historiographiques, behandelen veertien academische specialisten in zeventien synthetische bijdragen alle aspecten van de Henegouwse geschiedschrijving van de middeleeuwen tot heden. Nog meer grote namen werkten mee aan het tweede deel, het Repertoire bio-historiographique, dat een echte who is who bezorgt van de Henegouwse historiografie. Hierin zijn zowel middeleeuwse kloosterkroniekschrijvers als recent overleden hedendaagse historici opgenomen.

Met religieuze hotspots als Bergen, Crespin, Le Rœulx, Liessies, Lobbes, Maroilles, Maubeuge, Saint-Ghislain, Zinnik en andere had Henegouwen al zeer vroeg een dicht monastiek landschap, waarvan de meeste instellingen in de zevende eeuw ontstonden. Aan de basis van veel kloosters stonden evenveel gedenkwaardige mannen en vrouwen dat een clericus uit de Sint-Vaastabdij van Atrecht schreef dat Gallië bestraald (“Gallia irradiata”) werd door de waardevolle relieken van de heiligen. De studie van de rijke hagiografie die er met het oog op de cultus van die heiligen geproduceerd werd, komt vaak overeen met de studie van de oudst bewaarde historische geschriften uit en over Henegouwen.

Logisch gevolg van deze vaststelling is dat François De Vriendt eerst ‘Les textes hagiographiques, premier corpus narratif sur le Hainaut (VIIIe-XIIe siècle)’ bestudeert en daarbij reflecteert over hun inhoudelijke rijkdom. Deze bijdrage, die bewust de Doornikse heiligen Eleutherius en Piatus links laat liggen, biedt vooreerst een overzicht van de – 44 volgens de afsluitende tabel – hagiografische teksten die tot de twaalfde eeuw ontstonden. De meeste teksten zijn vitae; bij uitzondering betreft het miracula, een inventio of een translatio. Zij hebben bijna allen een gemiddelde lengte van ongeveer 3000 à 4000 woorden. De vita prima van Aldegonde en andere vroege teksten dateren uit de achtste eeuw, maar de meeste kwamen tot stand van de tiende tot de twaalfde eeuw. Binnen het twintigtal heiligen dat in de Henegouwse hagiografie geroemd wordt, kan een duidelijke cluster onderscheiden worden met Aldegonde (†684), Waldetrudis (†ca. 688), Vicentius (†ca. 677) en de andere heiligen van de zogenaamde cyclus van Maubeuge, die zich naast deze stad op Bergen en Zinnik concentreert. De volgens Alain Dierkens in Nijvel geredigeerde oudste vita van Aldegonde is een mystiek pareltje met zinsverbijsterende visioenen en dialogen van de heilige met de hemelwezens onder meer via de hoogliedmetafoor (Dierkens 2016, Opgenhaffen 2013, Solvi 2019). Hoewel zelfs de plaatsnaam Maubeuge niet in de tekst voorkomt, laat deze vita toe om meer te weten te komen over de stichtingsperiode (kort na 660) en de inrichting van het klooster aldaar. Net als voor het prominente leven van Aldegonde geeft De Vriendt voor de belangwekkendste vitae uit het corpus de meest relevante recente literatuur.

In een tweede deel van zijn artikel beschouwt De Vriendt de bruikbaarheid van de hagiografie. Veel hagiografische teksten waren bedoeld om voorgedragen te worden, waardoor ingezet werd op assonanties met klinkers en alliteraties met medeklinkers. Een elegante stijl was daarbij minstens even belangrijk als een waarheidsgetrouwe inhoud. Het rijmproza was daardoor erg in zwang in de elfde en twaalfde eeuw. Toch is de inhoud van deze teksten interessant voor prosopografische doeleinden omwille van de tientallen opgenomen aristocraten en clerici, voor de vroegste vermelding van toponiemen, voor de beschrijving van het toenmalige landschap, voor de vermelding van precieze historische gebeurtenissen, bijvoorbeeld ter gelegenheid van de inventio of translatio van relieken, voor de sociale geplogenheden, voor de juridische en economische context, voor de medische kennis, voor de materiële cultuur bij voorbeeld (graf)giften, voor het religieuze leven, voor het religieuze gedachtengoed en voor het historisch bewustzijn. Zijn belofte om kortelings te publiceren rond het dossier van Veroon van Lembeek deed De Vriendt inmiddels gestand door in het tweede nummer van 2023 van de eerbiedwaardige Analecta Bollandiana te publiceren over ‘Olbert de Gembloux hagiographe. Hypothèses autour de deux œuvres composées à Troyes (début du XIe siècle?)’.

Onder de noemer ‘Aux sources de l’historiographie hainuyère’ neemt Nicolas Ruffini-Ronzani annalen, kronieken en histories uit de tiende tot de dertiende eeuw onder de loep. De historiografische traditie in Henegouwen entte zich op bestaande historische teksten. Over welke teksten bewaard en gelezen werden, lichtten de bibliotheekcatalogi van de abdij van Lobbes, het kapittel van Zinnik (Soignies) en verschillende Doornikse religieuze instellingen ons in. Toch is enig voorbehoud vereist, want catalogi namen niet altijd alle geschriften van een instelling op, omdat de boekencollectie van middeleeuwse kloosters vaak in verschillende ruimten werden bewaard: in de bibliotheek, in de kloosterschool en in de sacristie. Evenzeer kan vanuit de nu nog bewaarde handschriften deels het middeleeuwse bibliotheekbezit gereconstrueerd worden. De geproduceerde en gelezen historische teksten besloegen beduidend minder dan 10% van alle boeken. Daarbij waren de Gesta episcoporum Cameracensium en de Chronografia van Sigebert van Gembloux met hun voortzettingen het meest verbreid. Naast de annalen van Lobbes, Saint-Ghislain, Hautmont en mogelijk de Sint-Maartenabdij van Doornik werd dit genre ook aan de grenzen van Henegouwen beoefend in Anchin, Fosses en Saint-Amand. In Hautmont werden voor de periode 1096-1120/1124 twee van elkaar verschillende annalen bijgehouden. In het genre van de gesta waren naast de al vermelde geschiedenis van de Kamerijkse bisschoppen ook Folkwins Gesta abbatum Lobbiensium van belang. Folkwin schreef de Gesta ten tijde van een machtsstrijd in Lobbes met Ratherius van Verona, die het onderspit dolf en naar de afhankelijk klooster van Aulne verkaste. Het was Folkwin erom te doen de primauteit van zijn klooster over dat van Aulne te benadrukken. Naast Lobbes, met een voortzetting van de Gesta en twee Fundationes, die de als roemrijk beschouwde stichting van het eigen klooster verheerlijkten, was de Doornikse Sint-Maartenabdij een centrum van monastieke geschiedschrijving met het Liber de restauratione Sancti Martini Tornacensis van Herman van Doornik, eveneens auteur van de Miracula Sanctae Mariae Laudunensis.

Ook in de late middeleeuwen, zo blijkt uit de bijdrage van Jean Devaux, bleven de Doornikse benedictijnen op hoog niveau geschiedkundig actief. De blind geworden abt Gilles li Muisis liet in de jaren 1347-1353 tal van Latijnse en Franstalige werken optekenen, waaronder de Chronique en de Annales, waarmee hij een van de beste vertegenwoordigers van de stedelijke geschiedschrijving werd. Zijn familie behoorde immers tot de burgerij van de bisschopsstad. Met de blik enkel gericht op de gebeurtenissen buiten het klooster stelde compilator Mathieu Grenet, een andere Doornikse benedictijn, rond 1500 een relaas samen gebaseerd op lokale en universele geschiedenis. De Valencijnse minderbroeder Jacques de Guise was verantwoordelijk voor de Annales historiae illustrium principum Hanoniae, waarmee hij de dynastieke historiografie van Henegouwen, inclusief de obligate Trojaanse afstamming, op de kaart zette.

In de geleerde geschiedschrijving van de moderne tijden, beschreven door Jean-Marie Cauchies, blijft er plaats voor monastieke auteurs uit Aulne, Saint-Denis-en-Broqueroie, Saint-Ghislain en Ghislengien. In laatste vermelde abdij, bij de benedictinessen van Gellingen, was het uiteraard een – helaas anoniem gebleven – vrouwelijke auteur.

De overige dertien bijdragen in deze bundel van een in 2019 gehouden congres behandelen de archeologie, de rijks- en stadsarchieven en hun archivarissen, de stadsgeschiedenis in de moderne en de hedendaagse tijd, de specialisten van het immaterieel erfgoed en de genealogie, de historische genootschappen voor en de heemkundige kringen na de Tweede Wereldoorlog, de dorpsmonografieën en de geschiedbeoefening met betrekking tot Henegouwen aan de Belgische en Frans universiteiten.

Het tweede boekdeel inventariseert de Henegouwse geschiedschrijvers. Wat de middeleeuwse kloosterhistoriografen en hagiografen betreft, bevat het repertorium de gekende namen: Folcuinus van Lobbes (ca. 940-990, door Alain Dierkens, II, 73-74), grafelijk kapelaan Gislebert de Mons (ca.1150-1224, door Michel de Waha, II, 80-82), de benedictijnse kroniekschrijver Mathieu Grenet (1452-1503, door Pieter-Jan De Grieck, II, 87-88), de premonstratenzer hagiograaf Philippe van Harvengt (†1183, door François De Vriendt, II, 93-94), de benedictijn Herman van Doornik (1091-1147, door Paul Selvais, II, 98-99) en de abt van de Doornikse Sint-Maartensabdij Gilles li Muisis (1272-1353, door Jean-Marie Cauchies, II, 121-122). Bij de anonieme werken zijn er uiteraard de elfde-eeuwse Gesta episcoporum Cameracensium (door Nicolas Ruffini-Ronzani, II, 78-80).

Het repertorium ruimt ook plaats voor moderne erudieten, zoals de benedictijnen Pierre Baudry (1702-1752) en Augustin Durot (1700-1756), geschiedschrijvers van Saint-Ghislain, kanunnik Philippe Brasseur (ca. 1597-1659), auteur van onder andere het Theatrum abbatiarum Hannoniae, de theoloog Jean Cousin (†1636), lesgever in onder meer Bonne-Espérance, en de Kamerijkse kanunnik Gilles Waulde (ca. 1596-1656). Zij raadpleegden allen zeer grondig de Henegouwse kloosterarchieven, waarvan redelijk wat bestanden de verwoestingen van de wereldoorlogen niet overleefden.

Het repertorium is tot slot bijzonder interessant voor het leven en werk van tal van twintigste-eeuwse archivarissen en historici, verantwoordelijk voor de ontsluiting van en nieuwe inzichten in het verleden van de religieuze instellingen van Henegouwen. Voorbeelden hiervan zijn Alfred, dom Ursmer Berlière (1861-1932), onder meer initiatiefnemer van het Monasticon belge, kanunnik Jean Dumoulin (1925-2012), archivaris van de Doornikse kathedraal, priester Albert Milet (1915-2006), die onder meer de Doornikse kathedraal en de abdij van Bonne-Espérance bestudeerde, Benoît (kloosternaam Daniël) Misonne (1925-2018), uitgever van de Revue bénédictine, Jacques Nazet (1944-1996), kenner bij uitstek van het kapittel en de stad Soignies (Zinnik), de Rijselse hoogleraar Henri Platelle (1921-2011), gekend onder meer voor zijn studies over de abdij van Saint-Amand en zijn partiële vertaling van het Bonum universale de apibus van Thomas van Cantimpré, kunsthistorica Lucy Tondreau (1913-1983), specialist van de edelsmeedkunst en miniatuurkunst, rijksarchivaris Gabriel Wymans (1921-2000), wiens gepubliceerd proefschrift over de eerste eeuwen van de abdij van Saint-Feuillien de Rœulx handelt.

Bij wijze van afsluiting geven we nog de bestelinfo mee: Jean-Paul Hoyois, secrétaire général de Hannonia, Rue du Petit Villerot, 240, B 7334 Hautrage, 0497 / 25.29.53, jphoyois@gmail.com. 25 € per boekdeel of 40 € voor beide volumes (+ 10 € per deel voor de portkosten; 15 € voor Frankrijk of Nederland), te storten op de rekening van Centre Hannonia, IBAN BE56 0882 1019 8688; BIC GKCCBEBB